ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1507 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.105

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1507
Datum uitspraak: 10-11-2011
Datum publicatie: 16-11-2011
Zaaknummer(s): C2011.105
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een tandarts, freelance verbonden aan het Forensisch Psychiatrisch Centrum waar klager verblijft. Klager verwijt de tandarts de manier waarop zij met hem omgaat, de weigering hem verder te behandelen en de weigering om te proberen een oplossing voor het conflict te vinden. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.105 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. J. Serrarens, advocaat te Maastricht,

tegen

C., tandarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.H. Pelle, advocaat te ’s-Gravenhage.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 10 november 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen tandarts C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 januari 2011, onder nummer 273/2009 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 september 2011, waar zijn verschenen mr. J. Serrarens van de zijde van klager alsmede de tandarts bijgestaan door mr J.H. Pelle voornoemd.

De zaak is over en weer bepleit. Mr. J. Serrarens heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

2. De feiten

Op grond van de processtukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is eind oktober 2008 overgeplaatst van het huis van bewaring te D. naar de E. te B.. Verweerster is op freelance-basis als tandarts aan deze inrichting verbonden. Klager is verschillende keren met klachten bij verweerster op het spreekuur geweest.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- de manier waarop zij met hem omgaat, de weigering hem verder te behandelen en de weigering om te proberen een oplossing voor het conflict te vinden.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerster voert aan dat haar geen enkel tuchtrechtelijk verwijt treft.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het College

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager heeft niet een kopie van zijn medisch dossier overgelegd, hoewel hij daar blijkens de bij repliek overgelegde brief van 4 maart 2010 van mr. Van Delden van de afdeling juridische zaken ( Het Centraal Tuchtcollege leest: brief van 4 maart 2010 van algemeen directeur F.) van de E. wel over beschikt. Ook heeft hij ondanks verzoek daartoe van de secretaris van het college geen machtiging willen geven aan het tuchtcollege om zijn medisch dossier op te vragen. Dit brengt mee dat het college de klachten niet deugdelijk kan beoordelen. Klager en verweerster spreken elkaar in de processtukken, die hier als herhaald en ingelast worden beschouwd, voor het overige op dragende punten tegen. De visie van klager wordt niet ondersteund door enig stuk. Integendeel, de zojuist genoemde brief ondersteunt op onderdelen het standpunt van verweerster. En ook de bij verweerschrift overgelegde e-mail van de verpleegkundige plaatst kanttekeningen bij het gedrag van klager en niet bij dat van verweerster. Wat hier ook van zij, de feiten waarop de klachtonderdelen gebaseerd zijn, zijn niet voldoende komen vast te staan waardoor het college aan een verder oordeel niet toekomt en de klacht als kennelijk ongegrond moet afwijzen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot gegrondverklaring van het tegen de bestreden beslissing gerichte beroep.

4.2 De tandarts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert tot verwerping van het beroep.

Beoordeling.

4.3 Klager verwijt de tandarts (ook) in hoger beroep 1. de manier waarop de tandarts met hem is omgegaan. 2. de weigering hem verder te behandelen en 3. de weigering om te proberen een oplossing voor het conflict te vinden.

4.4 Het eerste en het derde klachtonderdeel lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In het kader van het eerste klachtonderdeel stelt klager o.m. dat de tandarts hem onheus heeft bejegend. De tandarts stelt daarentegen dat het juist klager was die zich onheus jegens haar heeft gedragen. In het kader van het derde klachtonderdeel stelt klager dat de tandarts heeft geweigerd met hem het gesprek aan te gaan terwijl de tandarts stelt daartoe wel degelijk bereid te zijn geweest. In gevallen als deze waarin de lezingen van partijen omtrent een (onderdeel van de) klacht uiteenlopen kan niet worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is en kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van de tandarts maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat van bepaalde gedragingen van een tandarts een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat sprake is van zodanige gedragingen. Dat is hier niet het geval. Het Centraal Tuchtcollege is derhalve van oordeel dat deze beide klachtonder-delen niet kunnen slagen.

4.5 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat het accent van dit klachtonderdeel ligt op het gegeven dat er tussen 26 november 2008 en 18 februari 2009, dus gedurende een periode van ongeveer drie maanden, geen (vervolg)behandeling van klager door de tandarts heeft plaatsgevonden.

Klager heeft in hoger beroep wel zijn medische status overgelegd. Dit medisch dossier heeft betrekking op de periode vanaf 30 januari 2008 tot en met 24 februari 2010.

Van een weigering van de tandarts om klager te behandelen is het Centraal Tucht-college niet gebleken. Uit de status blijkt dat de tandarts op 27 november 2008 geen noodvullingen – zoals klager stelt - maar composiet vullingen heeft aangebracht. De gemachtigde van klager heeft dit ter zitting in hoger beroep (desgevraagd) niet weersproken. Voorts heeft de tandarts verklaard dat er een vervolgafspraak moest worden gemaakt teneinde de aangebrachte vullingen bij te werken ( te polijsten). Nu deze behandeling geen spoed had, behoefde de tandarts gelet op de binnen de P.I. bestaande afspraken de termijn waarop de vervolgafspraak werd gemaakt niet te bewaken en kon de tandarts de planning van deze afspraak aan de Medische Dienst van de inrichting overlaten. Of klager op 10 december 2008 de oproep voor de tandarts heeft geweigerd dan wel van de zijde van de inrichting is verzuimd om klager op te roepen, kan in het midden blijven, nu het medisch dossier hier geen eenduidige informatie over bevat, en de exacte toedracht niet meer kan worden achterhaald. Daarnaast is noch gesteld noch gebleken dat de tandarts wist dat de vullingen al na een week uit de tanden van klager waren gevallen en dat klager last had van kiespijn. De tandarts kan derhalve geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel faalt.

4.6 Gelet op het vorenoverwogene moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en drs. J.E.A. Dresen en drs. H.J. van Iterson, leden- beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 10 november 2011.

Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.