ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1456 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.059

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1456
Datum uitspraak: 18-10-2011
Datum publicatie: 26-10-2011
Zaaknummer(s): c2011.059
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster klaagt er over dat de endocrinoloog haar geen voorlichting heeft gegeven over haar aandoening, haar onvoldoende heeft behandeld, en zich ontoelaatbaar heeft gedragen jegens haar. Het RTG wijst de klachten als ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.059 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               C., internist (endocrinoloog/vasculair geneeskundige),

                                               werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

                                               gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 11 januari 2010 bij het Regionaal         Tuchtcollege te Amsterdam tegen internist C. - hierna te noemen de arts - een klacht     ingediend. Bij beslissing van 12 oktober 2010, onder nummer 10/007 heeft dat       College de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond verklaard en zonder             verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in          hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal           Tuchtcollege van 20 september 2011, waar alleen de arts is verschenen bijgestaan          door mr. E.J. Wevelman ( een kantoorgenoot van mr. E.J.C. de Jong). Klaagster heeft het Centraal Tuchtcollege bij schrijven van 9 september 2011 (ingekomen op

            12 september 2011) laten weten om gezondheidsredenen ter terechtzitting niet    aanwezig te zullen zijn.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder is als endocrinoloog verbonden aan het D. te B..

Vanaf december 1998 tot eind 2000 is klaagster bij verweerder onder behandeling geweest. Na de diagnosestelling lithium geïnduceerde hypothyreoïdie en het instellen van de behandeling heeft verweerder klaagster voor verdere controle verwezen naar de huisarts.

In april 2007 heeft GGZ klaagster verwezen naar verweerder in verband met de schildklierfunctie. Op 24 april 2007 is een consult gepland.

Bij brief van 20 april 2007 heeft verweerder aan klaagster onder meer het volgende geschreven, voor zover hier van belang:

“Ik heb de gegevens over uw schildklierfunctie bestudeerd en zie dat u sinds 1998 bekend bent met een verminderde schildklierfunctie door gebruik van Lithium. De schildklierhormoon bepalingen de afgelopen jaren tonen geen probleem: er is geen sprake van overdosering en evenmin van een tekort aan schildklierhormoon.

Het heeft derhalve geen zin om op dinsdag de polikliniek te bezoeken en u kunt derhalve het polikliniek bezoek laten vervallen.

Ik heb geprobeerd telefonisch overleg met u te hebben doch dit is mij niet gelukt vandaar deze brief.

Uiteraard dient de behandelend psychiater mede wegens het Lithium gebruik het bloed te blijven controleren en kan hij/zij eventueel in overleg treden met uw huisarts over de gewenste schildklierhormoon dosering. Op dit moment zie ik echter geen reden de dosering te wijzigen.”

Klaagster is op 24 april 2010 op de polikliniek verschenen. Verweerder heeft klaagster onderzocht en terugverwezen naar de huisarts en behandelend psychiater.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  aan klaagster geen voorlichting heeft gegeven over haar aandoening;

2.                  klaagster onvoldoende heeft behandeld;

3.                  zich ontoelaatbaar heeft gedragen jegens klaagster.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college.

Het eerste klachtonderdeel ziet er op dat klaagster geen voorlichting heeft gekregen over haar aandoening. Nu verweerder heeft bestreden dat hij in de periode 1998 – 2000 dan wel in 2007 klaagster onvoldoende heeft voorgelicht, is dit klachtonderdeel onvoldoende komen vast te staan en mitsdien ongegrond.

Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel overweegt het college als volgt.

Verweerder heeft, gelet op de bloeduitslagen, de behandeling ingezet en klaagster voor verdere controle verwezen naar de huisarts en de psychiater. Dit is een adequate en juiste behandeling. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Het derde klachtonderdeel is eveneens ongegrond. Tegenover de betwisting daarvan door verweerder heeft klaagster, onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van ontoelaatbaar gedrag van verweerder jegens klaagster.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de       feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege   en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter   beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie       neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert impliciet tot gegrond verklaring van haar klachten.

            4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot        verwerping van het beroep.

            Beoordeling

             4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de    vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van    het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter,

mrs. P.J. Wurzer en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en prof.dr. J.B.L. Hoekstra en

dr. T.J.M. Tobé, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2011, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.                             Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.