ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1412 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.098
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1412 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-09-2011 |
Datum publicatie: | 30-09-2011 |
Zaaknummer(s): | C2011.098 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.098 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. E.G. van der Jagt verbonden aan het E. te F..
1. Verloop van de procedure
A. - hierna te noemen klager - heeft op 2 februari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna te noemen de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 november 2010, onder nummer 10/019 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 juli 2011, waar zijn verschenen klager en de verzekeringsarts, bijgestaan door mr. drs. Van der Jagt, die ter zitting pleitaantekeningen heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten.
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
Verweerder heeft klager op 29 januari 2008 gezien in het kader van de Ziektewet.
Klager was bekend met RSI-klachten na een eerdere ziektewetperiode bij het E..
In de rapportage ziektewet heeft verweerder genoteerd dat klager, die werkzaam was als acceptant van een verzekeringsmaatschappij, veel pijnklachten had aan beide ellebogen. Vanaf 7 januari 2008 volgde klager een revalidatieprogramma bij “G.” te D.. Verweerder heeft per brief van 29 januari 2008 informatie bij G. opgevraagd. In de brief van H., revalidatiearts, van 12 februari 2008 staat onder meer het volgende vermeld:
“Mijnerzijds heb ik met nadruk een diagnostische fase met de heer afgesproken om een afrondoordeel te krijgen over zijn pijnklachten en of een revalidatieprogramma bij hem van voordeel kan zijn.”
De conclusie van verweerder luidde dat deze informatie geen aanleiding gaf de vastgestelde beperkingen te wijzigen. Verweerder achtte klager arbeidsongeschikt voor eigen werk en
re-integratie activiteiten konden worden gestart. Klager werd naar een arbeidsdeskundige verwezen.
Klager heeft op 26 februari 2009 een gesprek met arbeidsdeskundige I. gevoerd. In het verslag staat vermeld dat klager voor maximaal 20 uur per week belastbaar is voor arbeid en dat hij is verwezen naar een psycholoog, alvorens met de behandeling van zijn fysieke klachten te starten. Klager is toen niet aangemeld voor bemiddeling. Bij het tweede gesprek op 16 april 2008 staat vermeld dat klager wat meer tijd wordt gegund voor de start van de reïntegratie. I. acht een spreekuurconsult voor klager met een verzekeringsarts niet nodig. Hij heeft wel overleg gevoerd met verweerder. In het gespreksverslag van 21 mei 2008 staat vermeld dat de reïntegratie vier maanden wordt opgeschort. Klager heeft zich in augustus 2008 hersteld verklaard nadat hij een nieuwe baan had gevonden.
In een brief van 15 maart 2010 van J., Geestelijke Gezondheidszorg, staat vermeld dat klager is aangemeld voor de wachtlijst voor diagnostisch onderzoek en/of behandeling bij het Autismeteam Volwassenen van J..
3. Het standpunt van klager en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. een verkeerde diagnose heeft gesteld;
2. onzorgvuldig heeft gehandeld.
4. Het standpunt van verweerder.
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
Ad 1:
Voorop moet worden gesteld dat het primair niet de taak van verweerder als verzekeringsarts was om in deze een diagnose te stellen, maar dat het veeleer zijn taak was om op basis van de anamnese, het aan hem gepresenteerde klachtenpatroon - RSI klachten - , de eerder doorgemaakte klachtenperiode, en de beschikbare medische informatie een voorlopige inschatting te maken van de belastbaarheid van klager. Verweerder had voldoende informatie om op 29 januari 2009 een FML op te stellen en op basis daarvan tot de conclusie te kunnen komen dat klager ongeschikt was voor zijn eigen werk en dat reïntegratie activiteiten konden worden gestart met een maximum van 20 uur per week. Het was verweerder immers op dat moment nog niet bekend dat de klachten van klager ook psychisch van aard waren. Vervolgens heeft verweerder juist gehandeld door informatie op te vragen bij G.. Deze informatie vormde een bevestiging van zijn inschatting. Toen bij de arbeidsdeskundige bekend werd, dat klager ook psychische klachten had en hiervoor behandeling behoefde is hem ook steeds weer voldoende tijd gegund en zijn in overleg met verweerder geen reïntegratie activiteiten ondernomen. Bij het derde gesprek met de arbeidsdeskundige op 21 mei 2008 werd de reïntegratie nog eens met 4 maanden opgeschort. Nu klager zich in augustus 2008 zelf hersteld heeft verklaard, had verweerder ook geen verdere bemoeienis met hem. Evenmin heeft verweerder enige bemoeienis gehad met het feit dat later is vastgesteld dat klager aan autismestoornissen leed en dat hij hiervoor ter behandeling op een wachtlijst is geplaatst. Dat was in het geheel niet te voorzien en te verwachten. De conclusie luidt dan ook dat niet kan worden gezegd dat verweerder op basis van de hem bekende gegevens een verkeerde diagnose heeft gehanteerd.
Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad 2:
Gelet op het hiervoor overwogene, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verweerder in deze zorgvuldig heeft gehandeld. Hij heeft zich in voldoende mate van zijn taak als verzekeringsarts gekweten.
Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep
Klager heeft zijn verwijt dat de verzekeringsarts hem geen gelegenheid heeft geboden voor mondelinge toelichting voor het eerst in hoger beroep aan de orde gesteld. Nu het hoger beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen, valt dit verwijt als nieuwe klacht buiten het bereik van dit beroep. In zoverre is klager in zijn beroep niet-ontvankelijk.
5. Beoordeling van het hoger beroep
5.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
5.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
5.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft het Regionaal Tuchtcollege de klacht op goede gronden afgewezen.
5.4 In aanvulling daarop overweegt het Centraal Tuchtcollege dat in hoger beroep aannemelijk is geworden dat het uiteindelijke beleid om klagers re-integratie met vier maanden op te schorten zijn oorsprong vindt in het rapport van H. van Revalidatie-centrum G. te D.. Voor het overige is voor het Centraal Tuchtcollege in hoger beroep niet komen vast te staan of, zoals klager heeft gesteld, de verzekeringsarts nadere informatie van specialisten heeft afgewacht, of hij medewerking heeft verleend aan voorgestelde re-integratieplannen en of hij klager zonder overleg voor 50% re-integrabel heeft genoemd, nu hetgeen partijen hierover stellen niet eensluidend is.
5.5 Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.
6. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet ontvankelijk in het beroep als omschreven in rechtsoverweging 4;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mrs. P.M. Brilman en
M. Wigleven, leden-juristen en mr.drs. M.J. Kelder en mr.drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van
29 september 2011, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.