ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1384 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.310

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1384
Datum uitspraak: 01-09-2011
Datum publicatie: 01-09-2011
Zaaknummer(s): C2010.310
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager beklaagt zich er over dat de verzekeringsarts in het afgenomen second opinion-onderzoek, de klachten van klager heeft miskend en dat de arts zich heeft aangesloten bij het eerder afgegeven oordeel van de bedrijfsarts, waarin was aangegeven dat klager weer arbeidsgeschikt moest worden geacht. In eerste aanleg is de klacht afgewezen. In het door klager ingestelde hoger beroep is het beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.310 van:

A., wonende te B., appellant in hoger beroep, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., verzekeringsarts, werkzaam te D., wonende in E.,

                                               verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klager - heeft op 23 maart 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te

’s Gravenhage tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

29 juni 2010, onder nummer 2009 T 53 c heeft dat     College de klacht afgewezen.

            Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een       verweerschrift in hoger beroep in gediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 7 juni 2011, waar zijn verschenen klager en de arts.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten      grondslag gelegd.

 “2. De feiten

2.1       Klager, geboren op 22 januari 1966, was sinds 2001 als vrachtwagen-chauffeur in dienst. Op 29 november 2005 heeft klager zich ziek gemeld. Op

6 december 2005 werd klager gezien door een verzuimconsulente van de F.. Deze tekende aan dat klager was uitgevallen in verband met rugklachten, maar dat de door de behandelende sector ingezette behandeling aansloeg. De verwachting was toen dat klager 27 december 2005 weer volledig zijn werk zou kunnen hervatten. Omdat klager aangaf dat dit niet lukte, is klager vervolgens gezien door een arts van de F. (verder: de bedrijfsarts).

2.2       Op 17 januari 2006 is klager op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest, waarbij klager ook lichamelijk is onderzocht. In de medische status heeft de bedrijfsarts genoteerd: “Sinds eind november weer last van de onderrug. In oktober tevens door de rechter enkel gegaan, ging mank lopen, tevens zwelling. Steunkous, moest verder oefeningen doen. In december 2005 thrombosebeen, pijn/zwelling/roodheid kuit, kreeg toen bloedverdunners in het ziekenhuis. Controle huisarts/ziekenhuis. De rug gaat nu veel beter, heeft oefeningen gedaan. (…) L.O. (lichamelijk onderzoek): kuit weer soepel. Enkel: functie nauwelijks beperkt, geen zwelling/verkleuring. Looppatroon ongestoord.

C.+B (conclusie + bevindingen): Goede vooruitgang. Per 23-01-2006 starten met

3 dagen per week (…).Per 30-01-2006 weer volledig.

Laatstgenoemd advies is doorgegeven aan de werkgever van klager.

2.3       Klager heeft op 23 januari 2006 zijn werk niet hervat. De bedrijfsarts heeft klager op 24 januari 2006 opnieuw op zijn spreekuur gezien en lichamelijk onderzocht. In de status heeft de bedrijfsarts genoteerd: “Is niet hervat. het is helemaal niets. Voet opeens dik/zwelling. Kan geen schoen aankrijgen. Nu rekverband. Had deze thuis liggen. Bij lopen/belasten: meer pijn.

L.O.: geen zwelling/verkleuring. Wat drukpijn dorsaal. Functie enkel(e) niet duideli(o)jk beperkt. Cave looppatroon. N.B.: Vorige week X-foto’s: geen afwijkingen. Is vandaag bij huisarts geweest, moest oefenen/ belasten om alles weer soepel te krijgen.

C+B: geen nieuwe bevindingen. Advies conform eerdere beoordeling.

Laatstgenoemd advies is aan de werkgever doorgegeven.

Klager is door de bedrijfsarts gewezen op de mogelijkheid om een second opinion te vragen bij het UWV.

2.4       Klager heeft dit gedaan en is op 8 maart 2006 gezien door de arts voor een second opinion. De arts heeft in zijn rapport van 8 maart 2006 het advies van de arts onderschreven. In zijn rapport ( deskundigenoordeel) geeft de arts onder meer aan: “(…) Ondergetekende heeft aanvrager onderzocht en een discrepantie vastgesteld tussen de mate waarin objectiveerbare verschijnselen zich aan de rechtervoet voordoen en de wijze waarop klager zijn voet ontziet. Ook tegen het licht van de gestelde diagnose is mobiliseren van de enkel eerder aangewezen dan af te raden. In die zin kan de bedrijfsarts volledig worden gevolgd. (…)Medisch acht ondergetekende aanvrager evenwel geschikt voor het door de bedrijfsarts geadviseerde. Nadelige gevolgen voor de circulatie van langdurig zitten als chauffeur claimt aanvrager niet, maar kunnen door de bedrijfsarts goed worden gevolgd. Een arbeidsongeschiktheid a priori volgt hieruit evenmin. (…)”

2.5       Klager is niet gaan werken. Nadien is de klager gezien door (onder meer) een internist, die klager vervolgens heeft verwezen naar een neuroloog.

Het dienstverband van klager is inmiddels beëindigd.

3. De klacht

Klager verwijt de arts, zakelijk weergegeven, dat hij door een op vier plaatsen beschadigde voet, een trombosebeen en zware rugpijn ernstige klachten en helse pijnen had. Daarnaast had hij al enige jaren veel last van allergieën en spanningsklachten met onder andere slecht slapen tot gevolg. Hierdoor kon hij niet werken. Dit heeft de arts miskend. Sinds begin 2006 heeft klager meer dan 200 behandelingen gehad. Hij is nog steeds onder behandeling van de pijnpoli en volgt diverse andere therapieën en behandelwijzen. Door meerdere MRI-scans is geconstateerd dat hij een pees heeft gescheurd en op liefst drie plaatsen kraakbeenschade in zijn voet/enkel heeft. De arts moet overduidelijk zien dat hij fout zit, maar weigert schuld te bekennen.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft klager onderzocht en een deskundigenoordeel gegeven. Hij heeft het onderzoek onafhankelijk verricht, in dienstverband bij UWV, naar standaarden die daarvoor gelden. De arts heeft hierover gerapporteerd. Ondanks latere gezondheidsklachten van klager is de arts van mening dat deze geen reden vormen om over de belastbaarheid van klager op 1 februari 2006 een ander oordeel te vormen dan bij het oordeel van 8 maart 2006.

5. De beoordeling

5.1       Het College merkt allereerst het volgende op. De arts was geen behandelaar van klager. Zijn taak betrof het beoordelen van het advies van de bedrijfsarts, inhoudende dat klager zijn werk kon hervatten per 1 februari 2006. De arts heeft op

8 maart 2006 gerapporteerd.

5.2       De beoordeling van de vraag of een rapportage / advisering door een arts voldoet aan de (tuchtrechtelijk te toetsen) maatstaven, geschiedt volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie aan de hand van vier criteria:

a) het advies zet op inzichtelijke en consistente wijze uiteen op welke gronden de conclusie van het advies steunt;

b) de in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies;

c) de gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;

d) de rapportage beperkt zich tot het deskundigheidsgebied van de rapporteur.

Anders gezegd is de vraag: voldoet het advies aan de vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid te stellen eisen? (vgl. CTG 13 december 2005 in de zaak onder nummer 2004/256)

5.3       Het College vindt de rapportage van de arts deugdelijk en dat deze voldoet aan de in rechtsoverweging 5.2 weergegeven criteria. De arts heeft klager gesproken, klager lichamelijk onderzocht, kennis genomen van onderzoeksbevindingen van de bedrijfsarts en informatie ingewonnen bij de werkgever. De bevindingen van de arts liggen op zijn vakgebied, zijn helder verwoord en kunnen de conclusie dragen.

De omstandigheid dat de klachten van klager naar zijn zeggen later aanzienlijk ernstiger zijn geworden, wat hier ook van zij, maakt dit niet anders, nu het verwijt jegens de arts moet worden beoordeeld naar het moment van onderzoek (voorjaar 2006). Er zijn geen aanwijzingen dat de arts toen verwijtbaar signalen heeft gemist.

Dit betekent dat de klacht als kennelijk ongegrond zal worden afgewezen”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten en omstandigheden zoals die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege        en hierboven onder “2. De feiten” staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van       het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mrs. P.J. Wurzer en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en mr.drs. W.A. Faas en

mr.drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. E.B. Schaafsma-van Campen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2011, door mr. E.J. van Sandick, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter w.g.

                                               Secretaris  w.g.