ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1382 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.307

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1382
Datum uitspraak: 01-09-2011
Datum publicatie: 01-09-2011
Zaaknummer(s): C2010.307
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts. Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klager afgewezen. Niet is gebleken dat de arts klager onheus heeft bejegend. Klager heeft daartegen beroep ingesteld. Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.307 van:

                                               A., wonende te B., appellant,

tegen

                                               C., arts, werkzaam te B., verweerder in hoger beroep.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 14 april 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen de heer C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 september 2010, onder nummer 063/2010, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 juli 2011, waar is verschenen de arts. Bij brief van 1 juli 2011 heeft klager meegedeeld dat hij vanwege gezondheidsredenen niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kan zijn.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

 “2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

In verband met zijn aanvraag om verstrekking van een rolstoelvoorziening en woonvoorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) is klager door verweerder bezocht op vrijdag 9 april 2010.

Klager is eerder meerdere malen door verweerder gezien voor beoordelingen in het kader van de WMO, zowel tijdens het spreekuur als tijdens huisbezoek. Het was verweerder bekend dat klager sinds april 2009 niet meer onder behandeling of begeleiding van een (huis)arts stond.

Verweerder heeft klager uitgelegd dat hij moest worden onderzocht. Klager heeft koffie gezet voor verweerder en ingeschonken. Nadat verweerder de functionaliteit van de armen van klager heeft onderzocht, waarbij geen afwijkingen bleken, heeft verweerder klager gevraagd of hij kon gaan staan. Klager begreep dit niet en wenste dat verweerder zijn huis verliet.

De gemeente B. heeft klager op basis van een advies uit 2009 voorzieningen verstrekt.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- onheuse bejegening bij het huisbezoek.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij klager niet onheus heeft bejegend. Klager beheerst de Nederlandse taal erg matig. In april 2009 heeft verweerder klager ook gezien en ondanks herhaalde pogingen klager uit te leggen begreep hij niet wat er werd geadviseerd. Klager weigerde echter een tolk.

Ook tijdens het huisbezoek op 9 april 2010 was er geen tolk. Verweerder heeft geprobeerd klager in eenvoudige bewoordingen uit te leggen wat het doel was van het huisbezoek. Aanvankelijk ging klager akkoord met het onderzoek. Echter op de vraag van verweerder of klager kon gaan staan werd klager boos en wenste dat verweerder het huis van klager verliet.

Verweerder vindt het spijtig dat klager zich onbegrepen voelt. Impliciet concludeert verweerder dat de klacht ongegrond is. 

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De klacht heeft betrekking op de bejegening van klager door verweerder. Het gaat er derhalve om of verweerder hem onheus heeft bejegend. Dat is niet aannemelijk geworden.

Daar komt bij dat de vraag of klager kon gaan staan, gesteld in het kader van het door verweerder uit te voeren onderzoek relevant was. Van onheuse bejegening daardoor is geen sprake. Ook overigens is het college geen onheuse bejegening gebleken.

De klacht is dan ook ongegrond. Verweerder heeft niet gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten en de klacht dient te worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en onder “2. De feiten” van de bestreden beslissing.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in hoger beroep de in eerste aanleg aan de arts gemaakte verwijten herhaald en nader toegelicht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.2  De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Van een bedreiging waar klager naar verwijst in zijn hoger beroepschrift is, nog daargelaten of dat een nieuwe klacht vormt, het Centraal Tuchtcollege niet gebleken.

4.3 Gelet op het vorenstaande is de klacht ongegrond en moet het beroep van klager worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep;

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mrs. P.M. Brilman en M. Wigleven, leden-juristen en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt en

mr. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. J.P.G. Berkelaar, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2011 door mr. E.J. van Sandick in tegenwoordigheid van de secretaris.                             Voorzitter w.g.

                                               Secretaris  w.g.