ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1381 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.302

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1381
Datum uitspraak: 01-09-2011
Datum publicatie: 01-09-2011
Zaaknummer(s): C2010.302
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager klaagt over de door de bedrijfsarts tijdens een keuringsonderzoek gehanteerde formulieren waarin onder andere klager een ongerichte medische machtiging dient te ondertekenen voor het opvragen van informatie bij de curatieve sector. Tevens klaagt klager over de werkwijze van de arts waarbij klager een blanco onderzoeksrapportage voor gezien en gehoord dient te ondertekenen. Het RTG wijst de klachten af. Het CTG acht de klachten gegrond maar ziet af van het opleggen van een maatregel gelet op de gangbare praktijk binnen de werkgever van de arts.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.302 van:

A., wonende te B., klager in eerste aanleg, appellant in hoger beroep,

tegen

                                               C., bedrijfsarts, wonende en werkzaam te B.,

                                               verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 9 april 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht        ingediend. Bij beslissing van 8 juni 2010, onder nummer 09/119 heeft dat College de klacht afgewezen.

            Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 7 juni 2011, waar zijn verschenen klager vergezeld door mevrouw D. en de arts.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten      grondslag gelegd.

 “2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerder is keuringsarts bij E..

2.2       Op 29 november 2007 is klager, in het kader van de Wet Werk en Bijstand en op verzoek van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente B.(hierna: DWI), door verweerder onderzocht naar zijn eventuele mogelijkheden voor arbeidsintegratie.     

2.3       Voorafgaande aan het onderzoek zijn klager formulieren toegezonden, waaronder een “Medisch vragenformulier” en een “Akkoord verklaring medewerking arbeidskundig onderzoek / Akkoordverklaring informatieoverdracht” (hierna: de Akkoordverklaring). Tijdens het onderzoek op 29 november 2007 heeft klager zijn handtekening onder de Akkoordverklaring gezet.

2.4       Tevens heeft klager op 29 november 2007 een handtekening gezet op bladzijde 2 van het “Rapport Integraal Medisch Arbeidskundig Advies”. Met de ondertekening daarvan is klager akkoord gegaan met het advies van verweerder en met de overdracht van medische informatie aan DWI. Boven het kader waarin klager zijn handtekening heeft gezet staat met de hand bijgeschreven “* Eerst advies van de psycholoog afwachten.” De desbetreffende pagina heeft als nummering “blad 2 van 6”. Het voorblad heeft als nummering “blad 1 van 6”.    

2.5       Klager heeft een door verweerder opgesteld “Rapport Integraal Medisch Arbeidskundig Advies” overgelegd waarin de hiervoor onder 2.4. vermelde en door klager ondertekende pagina voorkomt, met als nummering “blad 2 van 6”. Dat rapport telt echter in totaal 7 bladzijden.  Daarnaast heeft het voorblad als nummering “blad 1 van 7”.  

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

3.1       verweerder klager op 29 november 2007 een blanco rapportage heeft laten ondertekenen en die handtekening vervolgens achter een andere rapportage heeft geplakt,

3.2       door verweerder in de keuringsprocedure formulieren worden gebruikt die niet voldoen aan hetgeen daarvan mag worden verwacht,

3.3       verweerder, ten nadele van klager, de procedure opzettelijk zo kort mogelijk heeft gehouden,

3.4       verweerder klager een kopie heeft onthouden van het nieuwe medisch arbeidskundig advies.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1       Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel heeft verweerder betwist dat hij klager een blanco rapportage heeft laten ondertekenen en dat hij die handtekening vervolgens achter een andere rapportage heeft geplakt. Wel heeft hij klager zijn voorlopige conclusie en het akkoord voor de overdracht van medische informatie aan DWI, laten ondertekenen. Dat het Rapport Integraal Medisch Arbeidskundig Advies uiteindelijk in totaal zeven pagina’s telt en niet zes zoals op de door klager ondertekende pagina staat vermeld, is volgens verweerder het gevolg van de omstandigheid dat op het moment van het gesprek met klager diens volledige personalia nog niet in de rapportage waren ingevoerd. Die gegevens zijn tijdens het gesprek gecontroleerd en na afloop van het gesprek, op een later tijdstip dus, samen de overige ingevoerde gegevens als volledige rapportage uitgeprint. Door de later ingevoerde gegevens is het document van zes naar zeven pagina’s vergroot. Het uiteindelijke document telt daardoor zeven pagina’s. De reeds door klager tijdens het gesprek met verweerder reeds ondertekende pagina “blad 2 van 6” is daartussen gevoegd en heeft daardoor een van de rest van de rapportage afwijkende nummering, aldus verweerder.

5.2       Het College overweegt dat niet is komen vast te staan dat verweerder anders heeft gehandeld dan zoals door hem gemeld. Daarbij is van belang dat op het oorspronkelijk voorblad van de rapportage, de bladzij met de nummering “blad 1 van 6”, alleen met de hand “A.r” staat geschreven, terwijl op het voorblad van de rapportage met zeven pagina’s de personalia van klager zijn ingevuld. Niet kan worden uitgesloten dat het document daardoor is vergroot, te meer nu de zevende pagina van dat document alleen de vermelding “Functie: Arts voor arbeid en gezondheid, bedrijfsarts” vermeldt maar geen door verweerder ingevulde gegevens bevat. Dat verweerder later meer gegevens heeft ingevuld dan de personalia van klager en het overige door verweerder met klager mondeling besprokene vindt geen ondersteuning in de door klager overgelegde stukken. Dat de rapportage met zeven pagina’s meer medische informatie bevat dan waarvoor klager met de ondertekening van het “blad 2 van 6” een akkoord voor overdracht aan DWI heeft verleend, is dan ook niet komen vast staan. Evenmin dat het hier een “nieuwe” rapportage betreft zoals door klager gesteld, waarvan een nieuw afschrift had moeten worden verstrekt. Daarbij komt dat het door klager overlegde advies ten aanzien van D., dat ook is opgesteld door verweerder, juist aannemelijker maakt dat verweerder de werkwijze heeft gevolg zoals door hem beschreven. Ook de door D. ondertekende bladzijde in het desbetreffende advies heeft immers als nummering  “blad 2 van 6” terwijl het document uit zeven pagina’s bestaat. Gelet op het voorgaande beschikt het College over onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder met het invoegen van de reeds door klager ondertekende pagina in de uiteindelijk uitgeprinte document tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klachtonderdelen 3.1. alsmede 3.4 zijn daarmee ongegrond.               

5.3       Ten aanzien van het klachtonderdeel dat door verweerder in de keuringsprocedure formulieren zijn gebruikt die niet voldoen aan hetgeen daarvan mag worden verwacht, wordt overwogen dat gesteld noch gebleken is dat dit formulieren betreft die door verweerder persoonlijk zijn opgesteld. Evenmin is gesteld of gebleken dat verweerder een persoonlijke keus heeft in het gebruik van die documenten. Dit overigens niet feitelijk onderbouwde klachtonderdeel ziet derhalve niet op persoonlijk handelen van verweerder. Klager is daarmee met dit tweede klachtonderdeel, wat ook verder inhoudelijk van de klacht zij, niet-ontvankelijk.

5.4       Dat verweerder de procedure opzettelijk kort heeft gemaakt, zoals door klager gesteld, heeft klager niet aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt. Het onder 3.3. vermelde klachtonderdeel is daarmee ongegrond.      

5.5       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten en omstandigheden zoals die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege        en hierboven onder “2. De feiten.” staan weergegeven, waarbij nog het volgende         wordt aangetekend.

            Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft klagers kanttekening dat hij - anders dan het   Regionaal Tuchtcollege onder 2.4 van zijn beslissing heeft vermeld - het formulier       “Akkoordverklaring medewerking aan een medisch-arbeidskundig onderzoek /      Akkoordverklaring informatieoverdracht” juist niet heeft ondertekend. Dit is voor de   beoordeling van de grieven verder echter niet van belang.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1 De in eerste aanleg door klager tegen de arts ingediende klacht bestaat uit vier      onderdelen die door het Regionaal Tuchtcollege in de bestreden beslissing zijn   weergegeven onder ’3. Het standpunt van klager en de klacht’. Het Regionaal         Tuchtcollege is tot het oordeel gekomen dat de klachtonderdelen een, drie en vier       ongegrond zijn en dat klachtonderdeel twee niet-ontvankelijk is.

            Klager is onder aanvoering van een drietal grieven tegen dat oordeel in beroep            gekomen.

            De arts heeft het beroep van klager gemotiveerd bestreden met conclusie het beroep te           verwerpen.

            4.2 Met zijn eerste grief keert klager zich tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht tegen de werkwijze waarbij klager een blanco rapportage          diende te ondertekenen onder het tekstblokje “handtekening voor gezien en/of     gehoord van het advies...” , en waarbij de arts op een later tijdstip de           onderzoeksresultaten toevoegde, ongegrond is. Volgens deze grief had de arts deze werkwijze niet mogen volgen.

            Het Centraal Tuchtcollege overweegt dienaangaande als volgt.

            Het Centraal Tuchtcollege twijfelt niet aan de gang van zaken zoals door de arts in de stukken uiteengezet en zoals door het Regionaal Tuchtcollege onder 5.2 vermeld.    Alhoewel het Centraal Tuchtcollege begrip heeft voor het standpunt van de arts om             tijdens het onderzoek van de patiënt niet te veel te willen typen, is het College evenwel -en in afwijking van het Regionaal Tuchtcollege - van oordeel dat de             werkwijze waarbij klager eerst dient te ondertekenen ‘voor gezien en/of gehoord’ en             waarbij de arts naderhand de onderzoeksresultaten toevoegt, niet acceptabel is. Het             gegeven dat de arts de onderzoeksresultaten wel met klager heeft besproken, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts zich           onvoldoende vergewist van de situatie waarin klager door een dergelijke werkwijze    wordt gebracht. De hiertegen gerichte grief is derhalve gegrond.

            4.3 De tweede grief strekt ten betoge dat de door de arts in de keuringsprocedure      gebruikte formulieren niet voldoen aan de eisen die daaraan in redelijkheid mogen           worden gesteld en dat de arts had moeten nalaten deze formulieren te gebruiken.         

Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dienaangaande - anders dan het Regionaal Tuchtcollege onder 5.3 van zijn beslissing - als volgt.

De door de arts gehanteerde formulieren zijn onduidelijk en verwarringwekkend. In het bijzonder voldoet - naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege - het door de arts aan klager ter ondertekening aangeboden formulier met de navolgende tekst niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld:

 “2.Machtiging

Door ondertekening van dit formulier verklaart ondergetekende zich akkoord met:

(-…)

(-…)

- het opvragen van medische gegevens bij de curatieve sector.”

De hiervoor geciteerde zinsnede bevat immers een ‘ongerichte medische machtiging’ tot het opvragen van medische gegevens bij de curatieve sector. De machtiging is te algemeen en te breed geformuleerd. Er dient sprake te zijn van een ‘gerichte medische machtiging’ waarin wordt vermeld door wie, aan wie, en voor welk doel informatie kan worden ingewonnen over klager. Bovendien dient klager duidelijk te zijn wat het belang van gegevensverstrekking is en wat de consequenties daarvan kunnen zijn. De arts heeft de reikwijdte van het door hem aan klager ter ondertekening voorgelegde formulier onvoldoende ingezien. De hiertegen gericht grief is derhalve eveneens gegrond.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de werkgever van de arts (E.), de formulieren met daarin een ongerichte medische machtiging niet langer mag laten gebruiken en deze onverwijld dient aan te passen.

4.5 De derde grief richt zich tegen de werkwijze van het Regionaal Tuchtcollege waarbij klager niet de mogelijkheid zou zijn geboden om in eerste aanleg tijdens een mondeling vooronderzoek door het Regionaal Tuchtcollege te worden gehoord.

Het Centraal Tuchtcollege merkt hierover op dat klager - gelet op de in de stukken aanwezige telefonische gespreksnotitie [1] - klaarblijkelijk heeft ingestemd met het niet houden van een mondeling vooronderzoek. Wat daar evenwel ook van zij, nu klager in hoger beroep zijn klachten ten volle heeft  kunnen toelichten, is deze klacht ongegrond.

4.6 Met betrekking tot de vraag of een maatregel dient te worden opgelegd, overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

Gegeven het feit dat de werkwijze van de arts als bedoeld onder 4.2, blijkbaar gangbaar is binnen de werkgever van de arts -  E. - en gegeven het feit dat het formulier met daarin de ongerichte machtiging als bedoeld onder 4.3 door E. aan de arts wordt aangereikt, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts weliswaar verwijtbaar heeft gehandeld, maar niet in die mate dat hem dienaangaande een tuchtrechtelijke maatregel dient te worden opgelegd. Om die reden zal het Centraal Tuchtcollege daar van afzien.

4.7 De slotsom is dat het beroep doel treft. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt voor zover daarbij het klachtonderdeel over de gebruikte formulieren niet-ontvankelijk is verklaard, en het klachtonderdeel over de blanco ondertekening van de onderzoeksrapportage ongegrond is verklaard, vernietigd. Deze klachtonderdelen worden alsnog gegrond verklaard evenwel zonder oplegging van een maatregel. Voor het overige faalt het beroep.    

4.8 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de publicatie van deze beslissing worden gelast.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor                                         zover daarbij de klacht aangaande de gehanteerde formulieren                                             niet-ontvankelijkheid is verklaard, en de klacht                                                                     aangaande de werkwijze met het blanco ondertekenen van de                                                onderzoeksrapportage ongegrond is verklaard;

                                               en in zoverre opnieuw rechtdoende:

                                               verklaart deze klachten alsnog gegrond en bepaalt                                                                   dat geen maatregel wordt opgelegd,

                                               verwerpt het beroep voor het overige;

                                               bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG                                                zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en                                            zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-                                               recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het                                              Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde met het                                                verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mrs. P.J. Wurzer en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en mr.drs. W.A. Faas en

mr.drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. E.B. Schaafsma-van Campen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2011 door mr. E.J. van Sandick in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.


[1] Zie bijlage nummer 5, eerste aanleg, bij brief over correspondentie vooronderzoek.