ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1375 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.178

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1375
Datum uitspraak: 01-09-2011
Datum publicatie: 01-09-2011
Zaaknummer(s): C2010.178
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde psychotherapeut is werkzaam bij een behandelinstituut voor huiselijk geweld. De psychotherapeut is de behandelaar van de echtgenoot van klaagster geweest (daderhulpverlening). In die hoedanigheid is hij in een aantal gesprekken betrokken geweest bij de behandeling van klaagster. Klaagster was zelf onder behandeling van een gz-psycholoog werkzaam bij dezelfde instelling. Klaagster verwijt de psychotherapeut dat hij: a. onvoldoende de ernst van de situatie van huiselijk geweld waarin klaagster en haar kinderen leefden heeft onderkend, daardoor niet de juiste hulp heeft geboden en daarmee klaagster en haar kinderen onnodige veiligheidsrisico’s heeft laten lopen, b. verkeerde diagnosen bij klaagster en haar partner heeft gesteld, en c. procedurele fouten heeft gemaakt in strijd met de Wet op de Geneeskundige Behandelings Overeenkomst (WGBO) Het RTG oordeelt klaagster niet-ontvankelijk in de klacht voor zover de klacht gericht is op een onjuiste diagnose bij de echtgenoot van klaagster en heeft de klachten voor het overige afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.178 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

E., psychotherapeut, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. E.J.H. Gielen, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 20 januari 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen             psychotherapeut E. - hierna te noemen de psychotherapeut - een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 mei 2010, onder nummer 2009 O 013b heeft dat College klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht en de klacht voor het overige afgewezen.

            Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychotherapeut     heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege   van 9 juni 2011 tegelijk behandeld met de zaken A. / C., gz-psycholoog (C2010.177),

            A. / F., gz-psycholoog (C2010.179a) en A. / F., psychotherapeut (C2010.179b).

            Ter terechtzitting zijn verschenen:  klaagster alsmede de psychotherapeut, bijgestaan    door mr. E.J.H. Gielen voornoemd.

            De zaak is over en weer bepleit. Beide partijen hebben dat gedaan aan de hand van    pleitnota’s die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

Van de volgende feiten kan worden uitgegaan:

- De psychotherapeut is werkzaam bij “G.”,  vestiging D.. G. is een centrum voor ambulante forensische psychiatrie en voorts een erkend behandelinstituut voor huiselijk geweld.

- In de periode van 4 december 2007 tot en met 13 januari 2009 is klaagster behandeld door de gz-psycholoog C., werkzaam bij “G.” in verband met huiselijk geweld.  De echtgenoot van klaagster was onder behandeling van de psychotherapeut. Er is een behandelplan voor klaagster opgesteld gedateerd

26 maart 2008.

- Naast ongeveer 40 individuele gesprekken tussen klaagster en de gz-psycholoog hebben een aantal 4-gesprekken (klaagster en de gz-psycholoog samen met de echtgenoot van klaagster en de psychotherapeut) plaatsgevonden en een tweetal spiegelgesprekken.

- Het spiegelteam is een team van gz-psychologen/psychotherapeuten en systeemtherapeuten. Een spiegelgesprek heeft als doel de behandelaars, in casu de

gz-psycholoog en de psychotherapeut, te adviseren over mogelijke aanpak van de problematiek, indien een behandeling dreigt te stagneren. De behandelaar blijft verantwoordelijk voor de behandeling.

- Naar aanleiding van de eerste gezamenlijke gesprekken, zijn klaagster en haar echtgenoot apart van elkaar gaan wonen met een bezoekregeling voor de kinderen. Na het eerste spiegelgesprek op 11 november 2008 is klaagster weer gaan samenwonen met haar echtgenoot. Op 9 januari 2009 heeft de echtgenoot van klaagster het huis weer verlaten.

- De spiegelgesprekken hebben plaats gevonden op 11 november 2008 en op

18 januari 2009.

- In een gesprek op 9 december 2008 van klaagster met de gz-psycholoog en de behandelend psychotherapeut van de echtgenoot van klaagster is de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis genoemd.  Bij brief van 17 september 2009 heeft H., klinisch psycholoog, op verzoek van klaagster verklaard dat hij bij haar geen persoonlijkheidsstoornis in de zin van de DSM heeft kunnen vaststellen.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

            “3. De klacht

            Klager verwijt de psychotherapeut kort samengevat dat hij:

1.                  onvoldoende de ernst van de situatie van huiselijk geweld waarin klaagster en    haar kinderen leefden heeft onderkend, daardoor niet de juiste hulp heeft            geboden en daarmee klaagster en haar kinderen onnodige veiligheidsrisico’s           heeft laten lopen,

2.                  verkeerde diagnosen bij klaagster en haar partner heeft gesteld en

3.                  procedurele fouten heeft gemaakt in strijd met de Wet op de Geneeskundige       Behandelings Overeenkomst (WGBO).

4. Het standpunt van de psychotherapeut

De psychotherapeut stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van schending van een tuchtnorm, zoals omschreven in artikel 47 van de Wet BIG. “

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft  aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

 “5. De beoordeling

De psychotherapeut is de behandelaar van de echtgenoot van klaagster geweest. In die hoedanigheid is hij in de 4-gesprekken en de spiegelgesprekken betrokken geweest bij de behandeling van klaagster. De psychotherapeut was echter niet de behandelaar van klaagster. Voorzover de klachten de behandeling van klaagster betreffen kan hem derhalve geen verwijt worden gemaakt. De klachtenonderdelen worden in zoverre als ongegrond afgewezen.

Voorzover de klacht gericht is op een onjuiste diagnose bij de echtgenoot van klaagster, wordt klaagster niet ontvankelijk verklaard. De echtgenoot van klaagster is wilsbekwaam en niet is gebleken dat hij met de klacht instemt. Klaagster is ten aanzien van de behandeling van haar echtgenoot derhalve geen rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 van de Wet BIG.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn deze vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure

4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert (impliciet) tot ontvankelijk verklaring, tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrondverklaring van haar klachten in hoger beroep.

4.2 De psychotherapeut heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot niet-ontvankelijk verklaring van klaagster in haar beroep dan wel tot afwijzing van de door klaagster ingediende klachten als ongegrond.

Beoordeling

4.3 Grief A houdt in de klacht dat het medisch dossier zo laat is ingediend dat klaagster daarvan niet buiten de wettelijke termijn van zes dagen (artikel 67 lid 2 Wet BIG) vóór de zitting van het Regionaal Tuchtcollege heeft kunnen kennisnemen. Deze grief faalt reeds hierom omdat klaagster inmiddels geruime tijd heeft gehad om van het dossier kennis te nemen voor de procedure in hoger beroep waarin alle klachten opnieuw aan de orde worden gesteld.

4.4 Grief B is gericht tegen de uitgesproken niet-ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht voor zover deze de gestelde onjuiste diagnose bij haar echtgenoot, J. betreft. 

4.5 De grief faalt. De psychotherapeut was (en is nog steeds) de behandelaar van J.. Klaagster kan in haar klacht met betrekking tot de behandeling van J. niet worden ontvangen omdat J. wilsbekwaam is en niet is gebleken dat hij met de klacht instemt. In de toelichting op de grief stelt klaagster dat “verweerders”, waarbij zij kennelijk doelt op de psychotherapeut en C., de behandelaar van klaagster, de bestaande psychiatrische diagnose bij J. hebben gemist waardoor hij niet daarvoor is behandeld en het geweld van zijn kant heeft kunnen voortduren. Dit falen van “verweerders” acht klaagster direct in strijd met de zorg die zij behoorden te betrachten ten opzichte van klaagster en de kinderen als naaste betrekkingen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de daarvoor gegeven motivering. Naar aanleiding van de grief wordt daaraan toegevoegd dat de omstandigheid dat klaagster als echtgenote een naaste betrekking van J. is, op grond van artikel 47 lid 1, aanhef en onder a sub 3º Wet BIG niet tot een ander oordeel kan leiden omdat de klacht de wijze van behandeling van klaagster zelf betreft.  

4.6 Slechts voor zover de psychotherapeut aanwezig is geweest bij de 4-gesprekken en de spiegelgesprekken die telkens zijn gevoerd tussen klaagster, J. en hun behandelaars, C. respectievelijk de psychotherapeut, kan klaagster in haar klachten worden ontvangen. De klachten lopen deels parallel met die tegen C.. Waar deze laatste klachten voor een deel gegrond zijn verklaard kan daaraan niet de conclusie worden verbonden dat ook de klachten tegen de psychotherapeut gegrond zijn. Hij was niet de behandelaar van klaagster. Voorts is niet gebleken dat de psychotherapeut door de wijze waarop hij aan voornoemde gesprekken heeft deelgenomen, anderszins ten opzichte van klaagster verwijtbaar heeft gehandeld. De overige grieven die de psychotherapeut betreffen stuiten hierop af.

4.7 Het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. A. Dupain en prof.mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en dr. G.M. van der Aalsvoort en

R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2011 door mr. E.J. van Sandick in tegenwoordigheid van de secretaris.                                  Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris w.g.