ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1351 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.153
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1351 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-06-2011 |
Datum publicatie: | 24-08-2011 |
Zaaknummer(s): | c2010.153 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft een hersteloperatie ondergaan wegens het loslaten van de linkerkamerlead na een eerder ondergane operatie voor een pacemaker implantatie. Klager verwijt de cardio-thoracaal chirurg -die de hersteloperatie heeft uitgevoerd- dat hij als hoofdbehandelaar te kort is geschoten in de postoperatieve zorg, en niet voldoende adequaat heeft gereageerd op verzoeken van klager om nadere informatie, waaronder het gespreksverslag. Het RTG heeft de klacht ongegrond verklaard. Het CTG bevestigt deze beslissing. Wel wordt door het CTG een overweging gewijd aan de ongelukkige gang van zaken waarin in eerste aanleg bij de raadkamerbeslissing de samenstelling van het college niet vooraf aan klager is medegedeeld. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2010.153 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., cardio-thoracaal chirurg, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. J. Meyst-Michels, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna te noemen klager - heeft op 14 april 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna te noemen verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 2 maart 2010, onder nummer 09/120 heeft dat College de klacht in raadkamer afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 april 2011, waar zijn verschenen verweerder, bijgestaan door
mr. J. Meyst-Michels, en klager. Partijen hebben de zaak over en weer bepleit.
Mr. J. Meyst-Michels heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten.
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
Verweerder is cardio-thoracaal chirurg en als zodanig werkzaam in het E., verder het ziekenhuis.
Bij klager (geboren op 7 juli 1940) is op 30 maart 2007 een Implantable Cardioverter Defibrillator (ICD) geïmplanteerd met electrode in de Sinus Coronarius voor biventriculair pacen. Bij controle op 13 juni 2007 is een dislocatie van de linkerkamerlead geconstateerd en is besloten tot het uitvoeren van een hersteloperatie. Klager is op 14 augustus 2007 opgenomen in het ziekenhuis en op
15 augustus 2007 is hij door verweerder geopereerd waarbij thoracoscopisch (VATS) een epicardiale linker kamer electrode is geplaatst en de gedisloceerde sinus coronariuselectrode is verwijderd.
Na de operatie heeft verweerder, naar aanleiding van de klacht van klager over een slapend gevoel in zijn linkerarm, een neurologisch consult aangevraagd bij F., arts-assistent neurologie. F. heeft de waarschijnlijkheidsdiagnose plexus brachialisletsel gesteld. Klager is op 17 augustus 2007 ontslagen uit het ziekenhuis. Daarbij is afgesproken, in overleg met de afdeling neurologie, dat klager in verband met de klachten aan zijn linkerarm na twee weken poliklinisch verder zou worden behandeld. Op 30 augustus 2007 is klager door F. gezien op het poliklinisch spreekuur en is de diagnose plexus brachialisletsel bevestigd. Op 12 september 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager (en zijn echtgenoot), verweerder, een cardioloog en een anesthesioloog. Klager is op 16 november 2007 bij een revalidatiecentrum begonnen met de behandeling van de complicatie plexus brachialisletsel.
Klager heeft over verweerder onder andere bij het ziekenhuis een klacht ingediend. De interne klachtencommissie heeft hierop uitspraak gedaan.
3. Het standpunt van klager en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. als hoofdbehandelaar tekort geschoten is in het verstrekken van postoperatieve zorg, althans in het creëren van voorwaarden waardoor de postoperatieve zorg door anderen op adequate wijze vervuld kon worden;
2. niet heeft gereageerd op het verzoek van klager het verslag van het gesprek op 12 september 2007 en overige informatie aan hem te doen toekomen.
4. Het standpunt van verweerder.
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
5.1 Voorop gesteld wordt dat aan een beslissing van een interne klachtencommissie van een ziekenhuis voor een tuchtprocedure op zichzelf geen betekenis kan worden toegekend. Dat geldt dus ook voor deze zaak. Klager en verweerder hebben de uitspraak van de interne klachtencommissie welbewust niet overgelegd en het college heeft derhalve geen kennis kunnen nemen van deze beslissing.
5.2 Het klachtonderdeel onder 1 houdt, naar het college begrijpt, in dat klager is ontslagen zonder dat verweerder de expertise van een neuroloog heeft gevraagd voor een adequate zorg en vervolgbehandeling bij een revalidatiecentrum.
Verweerder was hoofdbehandelaar, waarmee hij een centrale regiefunctie dient te vervullen in het behandeltraject van klager en hiervoor eindverantwoordelijk is. De hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor het klinisch beleid en andere specialismen die bij de behandeling worden betrokken. De neuroloog was na het ontstaan van de complicatie plexus brachialisletsel bij de behandeling van klager betrokken en heeft klager gezien met betrekking tot deze complicatie.
Klager is op 17 augustus 2007 uit het ziekenhuis ontslagen na intern overleg met en instemming van de afdeling neurologie. Met klager is een afspraak gemaakt voor een poliklinische neurologische consultatie voor twee weken later op het spreekuur van F..
Het college is van oordeel dat verweerder de behandeling van de complicatie plexus brachialisletsel aan de behandelend neuroloog kon overlaten. Verweerder mocht er daarbij van uit gaan dat de complicatie adequaat door de neuroloog zou worden afgehandeld. Dit is ook gebeurd. Bij de polikliniek, afdeling neurologie, is een vervolgafspraak gemaakt voor twee weken na het ontslag uit het ziekenhuis. De continuïteit van de zorg was daarmee gewaarborgd. Deze klacht is dan ook ongegrond.
5.3 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel oordeelt het college als volgt.
Bij brief van 7 november 2007 heeft klager verweerder verzocht om een afschrift van de rapportage van het gesprek op 12 september 2007. Bij brief van 27 november 2007 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij een korte weergave van het gesprek in het medisch dossier had geschreven, dat dit deel uitmaakt van het medisch dossier, dat hij dit zelf kon opvragen en dat klager zich verder kon wenden tot de Raad van Bestuur. Verweerder verkeerde in de veronderstelling dat klager kon beschikken over zijn medisch dossier en derhalve ook over de aantekeningen van het gesprek van
12 september 2007.
Uiteindelijk is aan klager het medisch dossier toegezonden -bij brief van
1 januari 2009- met de aantekeningen die zijn gemaakt door verweerder van het gesprek van 12 september 2007. Verweerder heeft klager verwezen naar de Raad van Bestuur omdat, zoals hij stelt, verdere beantwoording van vragen of behandeling van klachten vanuit de Raad van Bestuur gecoördineerd kon worden. Verweerder koos hiervoor mede omdat de toon van de brieven van klager dreigender werd. In redelijkheid kan verweerder geen verwijt worden gemaakt dat hij verder niet heeft gereageerd op het verzoek van klager aan hem het verslag van het gesprek op
12 september 2007 en overige informatie te doen toekomen.
Verweerder heeft niet onzorgvuldig gehandeld in de afwikkeling van de verzoeken om informatie door klager. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder “2. De feiten” staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager komt in beroep van het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege waarbij klagers klachten ongegrond zijn verklaard. Het beroep strekt ertoe dat de klacht gegrond wordt verklaard. Verweerder heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.2 Het Centraal Tuchtcollege acht het – met klager – ongelukkig dat de schriftelijke informatievoorziening aan klager over de procedure in eerste aanleg voor klager klaarblijkelijk onvoldoende duidelijk was, nu hij niet heeft begrepen dat indien hij ervan afzag in het kader van het vooronderzoek te worden gehoord en de zaak in raadkamer zou worden behandeld, hij niet de gelegenheid zou hebben zijn klachten nader toe te lichten. Alhoewel klager niet kan klagen over de keuze van het Regionaal Tuchtcollege om de zaak met drie leden te beslissen, is het eveneens ongelukkig dat klager onder de gegeven omstandigheden niet op de hoogte was van de ledensamenstelling van het Regionaal Tuchtcollege, zodat hem de mogelijkheid om desgewenst een van de leden vooraf te wraken, feitelijk is ontnomen. Een en ander klemt temeer nu klager niet was voorzien van rechtsbijstand. Nu klager echter in hoger beroep zijn klachten alsnog ten volle heeft kunnen toelichten, heeft een en ander geen consequenties.
4.3 Klager beklaagt zich er voorts over dat de klacht die hij heeft ingediend bij brief van 22 december 2009, door het Regionaal Tuchtcollege niet is behandeld. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dient de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege echter aldus te worden begrepen dat de ongegrondverklaring ook betrekking heeft op deze klacht. Het Centraal Tuchtcollege stelt evenwel vast dat het Regionaal Tuchtcollege deze klacht niet-ontvankelijk had moeten verklaren, nu deze klacht in eerste aanleg te laat, namelijk pas ná de conclusie van dupliek, is ingediend.
4.4 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn aanvullende klacht d.d. 22 december 2009 en verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,
mrs. G.P.M. van den Dungen en P.M. Brilman, leden-juristen en dr. J.A. Zonnevylle en
J.S. Pöll, leden-beroepsgenoten en mr. E.B. Schaafsma-van Campen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2011 door mr. K.E. Mollema in tegenwoordigheid van de secretaris.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.