ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1349 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.285

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1349
Datum uitspraak: 16-06-2011
Datum publicatie: 24-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.285
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.285 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, wonende te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna te noemen klager - heeft op 9 maart 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen huisarts C. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. De zaak is verwezen naar het bevoegde Regionaal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage. Bij beslissing van 6 juli 2010, onder nummer 2009 H 124 heeft dat College de klacht in raadkamer afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 april 2011, waar alleen de arts, bijgestaan door

mr. G.J. van Oosten voornoemd, is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten

Op 9 juli 2008 hebben klager en de arts een gesprek gehad op de praktijk van de arts. Hierbij is een gevecht ontstaan. Naar aanleiding van het verloop van dit gesprek hebben beide partijen aangifte gedaan bij de politie. “

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. De klacht

Klager heeft bij aankomst in Nederland vrijwillig een medisch onderzoek ondergaan in verband met eventuele infecties. De conclusie was dat klager geen ziekten had. De arts is de huisarts van klager en heeft tegen een patiënte verteld dat klager HIV had. Op 9 juli 2008 heeft op uitnodiging van de arts, waarover klager via een bewaker van het asielzoekerscentrum vernam, een gesprek plaatsgevonden op de praktijk van de arts. Tijdens dit gesprek werd de arts boos. Toen klager zei dat hij moest gaan, gaf de arts aan dat klager met hem moest vechten. De arts begon te gillen en gooide zichzelf op de grond. Daarna is de politie gebeld en werd klager gearresteerd.

Klager verwijt de arts dat hij de inhoud van zijn dossier aan anderen heeft bekend gemaakt zonder toestemming van klager alsmede dat hij klager ten onrechte heeft laten arresteren, waarna wederrechtelijke vrijheidsbeneming en een valse aangifte van de arts is gevolgd.

4. Het standpunt van de arts

Klager is op 9 juli 2008 onaangekondigd op de praktijk verschenen met een verzoek om een gesprek. In de spreekkamer is klager boos geworden en heeft hij de arts op ernstige wijze bedreigd en mishandeld. De collega’s van de arts zijn hierop afgekomen, waarna de politie is gewaarschuwd en klager op heterdaad is aangehouden. Er is geen sprake van schending van de geheimhoudingsplicht jegens klager. Aangezien klager stelt dat hij niet HIV-besmet was, welke informatie hij van de arts had verkregen, kan logischerwijs van verspreiding van geheime informatie geen sprake zijn. Klager heeft de arts mishandeld, bedreigd en vastgepakt. De arts heeft terecht aangifte gedaan, waarop klager terecht is aangehouden. “

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De beoordeling

Klager stelt dat de arts in strijd met zijn geheimhoudingsverplichting jegens hem aan een derde informatie heeft verstrekt over klager althans heeft verteld dat klager HIV-besmet zou zijn, hetgeen volgens klager niet het geval is. De arts heeft dit ontkend. Partijen spreken elkaar op dit punt dan ook tegen. Ook over het verloop van het gesprek op (8 althans) 9 juli 2008 geven partijen geen eenduidige, maar ieder een eigen weergave. Het College heeft geen aanwijzingen om aan de versie van een van de partijen meer waarde te hechten dan aan die van de ander. Dat de arts tekortgeschoten is jegens klager kan het College dan ook niet vaststellen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klager heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd waarbij het beroep zich beperkt tot de door klager gestelde schending van de geheimhoudingsplicht door de arts. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot vernietiging van de bestreden beslissing en (impliciet) tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot afwijzing van de klacht(en) ook in hoger beroep.

Beoordeling

4.3 In de eerste grief verwijt klager het Regionaal Tuchtcollege - zakelijk weergegeven - dat het college geen antwoord heeft gegeven op de vraag of er sprake was van schending van de geheimhoudingsplicht. De derde grief richt zich in datzelfde kader op de zwijgplicht van de arts. Beide grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Volgens klager heeft de arts de geheimhoudingsplicht c.q. zwijgplicht geschonden door aan E. te vertellen dat klager geen testen wilde ondergaan.

4.4 De arts stelt dat hij met E. (in de Engelse taal) heeft gesproken over de noodzaak van het testen in algemene zin en dit pertinent niet heeft toegespitst op een specifieke persoon (klager).

4.5 De stelling van klager wordt slechts ondersteund door de verklaring die E. volgens het proces-verbaal van verhoor op 15 juli 2008 tegenover de politie heeft afgelegd, namelijk dat de arts haar had verteld dat klager geen testen wilde doen omdat hij misschien dacht ziek te zijn.

4.6 Met betrekking tot de vraag of de arts in verband met het niet willen ondergaan van testen de naam van klager heeft genoemd, staan de verklaringen van de arts en E. tegenover elkaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de juistheid van de verklaring van E. meer ondersteunen dan die van de arts. Aldus kan niet worden vastgesteld wie de waarheid spreekt.

4.7 Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege dan ook van oordeel dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van de arts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een arts hem tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is. Dat wil zeggen dat voldoende aannemelijk is dat de arts heeft verklaard zoals klager de arts verwijt. Dat is hier niet het geval. Deze grieven missen doel.

4.8 Met de tweede grief beklaagt klager zich erover dat het Regionaal Tuchtcollege niet aan de hand van door klager genoemde bewijsmiddelen nader onderzoek heeft gedaan. Het gaat om processen-verbaal van politie en het horen van E. als getuige. Bij de oproep voor de terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege is klager erop gewezen dat hij getuigen kan meebrengen en stukken kan overleggen. Hij heeft van de aldus geboden gelegenheid het gewenste bewijs bij te brengen geen gebruik gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege heeft ambtshalve geen aanleiding gezien nader feitenonderzoek te doen. Deze grief slaagt evenmin.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. A. Dupain en W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en M.A.P.E. Bulder-van Beers en

F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2011, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris. Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.