ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1347 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.197

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1347
Datum uitspraak: 16-06-2011
Datum publicatie: 24-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.197
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.197 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               E., verpleegkundige, wonende te L., verweerster in beide                                                       instanties, gemachtigde mr. F. Westenberg, advocaat te Hoorn.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster- heeft op 23 oktober 2008 bij het Regionaal   Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen mevrouw E. - hierna te noemen de       verpleegkundige- een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 april 2010, onder             nummer 2008 O182 b heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die      beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een          verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            Het Centraal Tuchtcollege heeft de zaak in hoger beroep tezamen doch niet gevoegd   behandeld met de zaken A. / C. (C2010/196) en A. / F. (C2010 / 198) ter openbare          terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege      van 24 maart 2011, waar zijn verschenen      klaagster vergezeld door haar echtgenoot G., en de verpleegkundige bijgestaan door   mr. F. Westenberg.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. De feiten

Van de volgende feiten kan worden uitgegaan:

- De burgemeester van de gemeente B. heeft op 16 maart 2007 de inbewaring-stelling van klaagster gelast in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ H. e.o. te I.. Bij beschikking van 22 maart 2007 heeft de rechtbank te J. de inbewaringstelling voortgezet.

- Op of omstreeks 18 maart 2007 heeft een incident plaatsgevonden waarna klaagster in de separeer is geplaatst.

- De verpleegkundige is niet betrokken geweest bij de begeleiding van klaagster tijdens de separatie.

3. De klacht

Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij tijdens het verblijf in de separeer niet naar behoren is verzorgd en begeleid.

4. Het standpunt van de verpleegkundige

Ten tijde van het nemen van de beslissing om klaagster te separeren had de verpleegkundige dienst als coördinerend verpleegkundige. Met de begeleiding van klaagster tijdens de separatie heeft zij geen bemoeienis gehad.

De klacht heeft betrekking op een situatie in maart 2007. Vanwege het verstrijken van een redelijke termijn voor het indienen van een klacht zou klaagster niet meer in haar klacht kunnen worden ontvangen.

5. De beoordeling

Ten aanzien van het formele verweer van de verpleegkundige dat een redelijke termijn voor indiening van de klacht is verstreken, overweegt het College het volgende. Blijkens artikel 65, vijfde lid van de Wet BIG vervalt de bevoegdheid tot indiening van een klacht door verjaring in tien jaren. De situatie waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden in maart 2007 en derhalve minder dan tien jaar geleden. Klaagster kan derhalve in haar klacht worden ontvangen.

De verpleegkundige is niet betrokken geweest bij de begeleiding van klaagster tijdens de separeer. Het college heeft geen aanwijzingen dat de verpleegkundige anderszins, in haar hoedanigheid van coördinerend verpleegkundige, heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster danwel dat er sprake is geweest van enig verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van de Wet BIG. De klacht wordt derhalve als ongegrond afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten en omstandigheden zoals die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege        en hierboven onder “2. De feiten “staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de        vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

drs. D.A. Polhuis en drs. H.G.M. Menke, leden-beroepsgenoten en

mr. E.B. Schaafsma-van Campen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

16 juni 2011, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris w.g.