ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1346 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.196

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1346
Datum uitspraak: 16-06-2011
Datum publicatie: 24-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.196
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.196 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               C., verpleegkundige, wonende te D., verweerster in beide                                                      instanties, gemachtigde: mr. F. Westenberg, advocaat te Hoorn.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster- heeft op 23 oktober 2008 bij het Regionaal   Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen mevrouw C. - hierna te noemen de      verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 april 2010, onder             nummer 2008 O182 a heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die      beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een          verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            Het Centraal Tuchtcollege heeft de zaak in hoger beroep tezamen doch niet gevoegd   behandeld met de zaken A. / E. (C2010/197) en A. / F. (C2010/198) ter openbare             terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 maart 2011, waar zijn verschenen      klaagster vergezeld door haar echtgenoot G., en de verpleegkundige bijgestaan door   mr. F. Westenberg.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. De feiten

Van de volgende feiten kan worden uitgegaan:

- De burgemeester van de gemeente B. heeft op 16 maart 2007 de inbewaring-stelling van klaagster gelast in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ H. e.o. te I.. Bij beschikking van 22 maart 2007 heeft de rechtbank te J. de inbewaringstelling voortgezet.

- Op of omstreeks 18 maart 2007 heeft een incident plaatsgevonden waarna klaagster in de separeer is geplaatst.

- De verpleegkundige heeft klaagster begeleid en verzorgd tijdens de periode dat zij in de separeer verbleef.

3. De klacht

Klaagster verwijt de verpleegkundige dat er niet naar haar is geluisterd nadat er een incident op de afdeling had plaatsgevonden. Tevens verwijt klaagster de verpleegkundige dat zij tijdens het verblijf in de separeer niet naar behoren is verzorgd en begeleid.

4. Het standpunt van de verpleegkundige

Ten tijde van het nemen van de beslissing om klaagster te separeren had de verpleegkundige geen dienst. Met die beslissing heeft de verpleegkundige geen bemoeienis gehad. In de separeer heeft de verpleegkundige samen met een collega klaagster bezocht om haar te mobiliseren om te douchen. Klaagster ageerde heftig en begon op een gegeven moment te schoppen en te slaan. Klaagster is toen beetgepakt en teruggebracht naar de separeer. De verpleegkundige heeft vervolgens geprobeerd klaagster te kalmeren. De verpleegkundige begeleiding en verzorging is naar behoren geweest.

De klacht heeft betrekking op een situatie in maart 2007. Vanwege het verstrijken van een redelijke termijn voor het indienen van een klacht zou klaagster niet meer in haar klacht kunnen worden ontvangen.

5. De beoordeling

Ten aanzien van het formele verweer van de verpleegkundige dat een redelijke termijn voor indiening van de klacht is verstreken, overweegt het College het volgende. Blijkens artikel 65, vijfde lid van de Wet BIG vervalt de bevoegdheid tot indiening van een klacht door verjaring in tien jaren. De situatie waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden in maart 2007 en derhalve minder dan tien jaar geleden. Klaagster kan derhalve in haar klacht worden ontvangen.

De stelling van klaagster dat de verpleegkundige haar tijdens de separeer niet naar behoren zou hebben verzorgd en begeleid is door de verpleegkundige gemotiveerd betwist. Het door de verpleegkundige aangevoerde is voor het College aannemelijk. Nu klaagster haar stellingen verder niet heeft onderbouwd en partijen een verschillende lezing van het gebeuren geven, komt het aan de verpleegkundige gemaakte verwijt niet vast te staan. Het College tekent hierbij aan dat er geen reden is om aan het woord van de een meer waarde toe te kennen dan aan dat van de ander. De klacht zal als ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten en omstandigheden zoals die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege        en hierboven onder “2. De feiten” staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter          beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in hoofdzaak         neer op een herhaling van de stelling die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Haar            beroep richt zich tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat - kort   weergegeven - niet voldoende feitelijk is komen vast te staan dat de verpleegkundige klaagster niet naar behoren heeft verzorgd en begeleid tijdens haar verblijf in de          separeer vanaf de avond van 18 maart 2007 tot en met 20 maart 2007 in de ochtend.

            4.2 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van een andere beslissing dan die van het College in eerste aanleg. Het            Centraal Tuchtcollege zal de beslissing  van het Regionaal Tuchtcollege bekrachtigen,       zulks evenwel onder verbetering van gronden. In dat verband overweegt het Centraal             Tuchtcollege als volgt.

            4.3 Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de verpleegkundige geen dienst had op             de avond van 18 maart 2007 en dat zij derhalve geen bemoeienis heeft gehad met (de    beslissing tot) de plaatsing van klaagster in de separeer. Dit betekent dat de instelling             K. - in haar brief van 6 mei 2009 aan het Regionaal Tuchtcollege - niet de juiste    namen heeft verstrekt van de verpleegkundigen die op de avond van 18 maart             2007 verantwoordelijk waren voor de verzorging van klaagster. Hierdoor is klaagster            klaarblijkelijk op het verkeerde been gezet.

            4.4 Het Centraal Tuchtcollege merkt voorts op dat de verpleegkundige wel betrokken            is geweest bij de verzorging van klaagster tijdens haar verblijf in de separeer op

            19 maart tot en met 20 maart 2007 in de ochtend. Gegeven de omstandigheden zoals             genoemd in het medisch dossier, zijn de tijdens de separeer gehanteerde          veiligheidsmaatregelen gerechtvaardigd en adequaat conform de geldende normen.

            4.5 Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan op te merken dat klaagster, ondanks          diverse pogingen harerzijds, pas een kopie van haar medisch dossier heeft ontvangen          van instelling K. ná tussenkomst van het Centraal Tuchtcollege.

            4.6 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep;

                                               bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG                                                zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en                                            zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-                                               recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en TVZ Tijdschrift voor                                        Verpleegkundigen, met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

drs. D.A. Polhuis en drs. H.G.M. Menke, leden-beroepsgenoten en

mr. E.B. Schaafsma-van Campen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

16 juni 2011, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.