ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1341 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.167

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1341
Datum uitspraak: 16-06-2011
Datum publicatie: 24-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.167
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.167 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerder in beide                                                     instanties, gemachtigde: mr. R.L.M.M. Tan, advocaat te                                                         Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 16 oktober 2009 bij het Regionaal      Tuchtcollege te Zwolle tegen verzekeringsarts C. - hierna te noemen de arts - een    klacht ingediend. Bij beslissing van 24 juni 2010, onder nummer 250/2009 heeft dat      College de klacht in zijn geheel als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die   beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger     beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 10 mei 2011, waar alleen de arts bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan voornoemd is verschenen. Klager heeft het Centraal Tuchtcollege bij schrijven van

            15 april 2011 laten weten om gezondheidsredenen ter terechtzitting niet aanwezig te    zullen zijn.

            De zaak is door de gemachtigde van de arts bepleit aan de hand van een pleitnota die             aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2.       DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Bij klager is 20 à 30 jaar geleden hepatitis C gediagnosticeerd en hem is 10 à 15 jaar terug een motorongeval overkomen. Hij is doorgaans wel werkzaam geweest, het laatst als blokkenzetter gedurende 40 uur per week, bij welke werkzaamheden hij op 19 juni 2007 is uitgevallen wegens rugklachten en psychische klachten wegens ondervonden pesterijen van collega’s.

             Verweerder, werkzaam bij het UWV, heeft een beoordeling einde wachttijd in het           kader van de WIA uitgevoerd met betrekking tot klager. Hij heeft klager op

2 april 2009 en, omdat deze toen te laat was, op 28 april 2009 nogmaals gezien op het spreekuur. Op 28 april 2009 heeft hij een verzekeringsgeneeskundige rapportage uitgebracht en een medisch onderzoeksverslag opgesteld. De conclusie van verweerder was dat er duurzaam benutbare mogelijkheden waren conform de beschouwing en de functionele mogelijkheden lijst (FML).

Na een arbeidskundige beoordeling is klager < 35% arbeidsongeschikt bevonden en is hem daarom een WIA-uitkering geweigerd. Klager heeft bezwaar aangetekend. De bezwaarverzekeringsarts heeft een toename van de beperkingen geconstateerd na de datum in geding.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3.       HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -naar het college begrijpt en zakelijk weergegeven-:

- dat hij officiële documenten heeft vervalst;

- dat hij klager heeft beledigd/niet met respect heeft behandeld;

- dat hij het leven van klager heeft bedreigd;

- dat hij collectieve middelen verspilt;

- dat hij spanning bij klager veroorzaakt.

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij de documenten die klager bij zich had heeft gelezen en in het dossier heeft gevoegd. Hij kan zich niet herinneren dat klager een CD-rom bij zich had, uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts blijkt ook niet dat klager die aldaar heeft ingebracht. Verweerder meent dat hij klager respectvol heeft benaderd. Van het eerste spreekuurcontact was nog maar een half uur over toen klager (te laat) arriveerde, hetgeen mede gelet op taalproblemen te kort bleek, waarna het tweede contact als laatste spreekuur is ingepland om voldoende tijd te hebben. Van bedreiging van het leven van klager is geen sprake. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage geen onregelmatigheden gezien en heeft vermeld dat hieruit blijkt dat klager adequaat is onderzocht en dat de rapportage consistent, volledig, transparant en reproduceerbaar is. Het enkele feit dat een nieuw onderzoek op het bezwaar nodig was betekent nog niet dat verweerder overheidsgeld heeft verspild. Tot slot voert verweerder aan dat spanning in dit soort situaties niet altijd te vermijden is.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft  aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.       DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Voorts dienen bij de beoordeling van de vraag of een advies van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen volgens vaste jurisprudentie de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

- het advies zet op een inzichtelijke en consistente wijze uiteen op welke gronden de conclusie van het advies steunt;

- in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies;

- de gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;

- de rapportage beperkt zich tot het deskundigheidsgebied van de rapporteur.

5.3

Niet is gebleken dat de rapportage van verweerder bovenstaande toets der kritiek niet kan doorstaan. De door verweerder overgelegde medische informatie met zijn commentaar voeren niet tot een ander oordeel. Er is, buiten de tegenstrijdige zienswijzen van klager en verweerder, geen objectief houvast om tot de conclusie te kunnen komen dat verweerder klager niet respectvol zou hebben bejegend. De door hem geschetste gang van zaken, door klager niet weersproken, dat hij een tweede spreekuurcontact met de mogelijkheid van uitloop had gepland omdat de tijd bij het eerste spreekuurcontact te kort bleek, duidt geenszins op respectloos optreden jegens klager of het niet serieus nemen van zijn verhaal. De conclusie dat verweerder (onnodig) spanning bij klager heeft veroorzaakt vindt geen steun in de overgelegde stukken. Dat geldt zeker ook voor het verwijt dat klagers leven is bedreigd door verweerders rapportage. Ten slotte geldt dat evenmin tot het oordeel kan worden gekomen dat verweerder gemeenschapsgeld heeft verspild, nog daargelaten de vraag of klager belang heeft bij die klacht in een procedure als de onderhavige.

5.4

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht in zijn geheel kennelijk ongegrond is en dus moet worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie   neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij          concludeert (impliciet) tot gegrondheid van zijn klacht.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot bevestiging van de bestreden beslissing en tot afwijzing van het beroep in alle onderdelen als (kennelijk) ongegrond.

Beoordeling

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. G.P.M. van den Dungen en W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en mr.drs. M.J. Kelder en mr.drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2011, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.