ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1333 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.276
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1333 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-07-2011 |
Datum publicatie: | 23-08-2011 |
Zaaknummer(s): | c2010.276 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De aangeklaagde uroloog heeft een laparoscopische clipping van een varicocele uitgevoerd bij klager. Klager verwijt verweerder dat de operatie die bij hem is uitgevoerd niet afgesproken en niet medisch noodzakelijk was. Tevens verwijt klager verweerder dat hij sinds de operatie last heeft van psychische/lichamelijke klachten. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2010.276 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., uroloog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 23 februari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen uroloog C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 augustus 2010, onder nummer 1028 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 mei 2011, waar noch de klager noch de arts zijn verschenen. Zij zijn beiden zonder bericht van verhindering niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Verweerder heeft bij klager op 9 juli 2009 een laparoscopische clipping van een varicokèle uitgevoerd.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder dat de operatie die verweerder bij hem heeft uitgevoerd niet afgesproken en niet medisch noodzakelijk was.
Tevens verwijt klager verweerder dat hij sinds de operatie last heeft van psychische en lichamelijke klachten, waaronder last van verminderde bloedtoevoer naar de penis, geen erectie kunnen krijgen, verminderd gevoel in de eikel, een sterk verminderd libido, steken in zijn linkerbal, linkerlies en linkeronderbuik.
Klager klaagde er ook over dat verweerder tijdens de operatie bij klager een chip, dan wel klepje heeft geïmplanteerd waardoor zijn seksuele opwinding op afstand kan worden bestuurd. Bij repliek heeft klager deze klacht ingetrokken.
4. Het standpunt van verweerder
Klager kwam op 26 mei 2009 op de poli urologie in het ziekenhuis waar verweerder werkzaam is, met als klachten varicokèle, erectiele dysfunctie en ejaculatio praecox. Bij klinisch onderzoek werd een duidelijke varicokèle vastgesteld. Volgens verweerder heeft klager een second opinion gearrangeerd in een ander ziekenhuis omdat hij te lang op de operatie moest wachten. Vervolgens heeft verweerder klager op 9 juli 2009 geopereerd om de kans op infertiliteit te reduceren.
Verweerder is van mening dat hij klager juist heeft voorgelicht en de operatie lege artis heeft uitgevoerd. Klager had reeds voor de operatie last van erectiele dysfunctie en ejaculatio praecox.
Na de operatie verscheen klager telkens niet op afspraken en meldde hij zich vervolgens op de SEH met dubieuze klachten. Verweerder heeft klager in oktober 2009 doorverwezen naar een seksuoloog.
Toen klager begon te klagen over een apparaatje dat tijdens de operatie bij hem zou zijn geïmplanteerd, heeft verweerder contact opgenomen met de huisarts van klager, die hem verwees naar het RIAGG, waar bleek dat klager een psychiatrische voorgeschiedenis had. Volgens verweerder heeft klager een paranoïde psychose met een complottheorie over mini-klepjes die bij hem tijdens de operatie zijn geïmplanteerd.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
Het college is van oordeel dat verweerder bij klager de juiste diagnose heeft gesteld. Deze diagnose is middels een echo geobjectiveerd en was de juiste indicatie voor de betreffende operatie.
Niet is gebleken dat verweerder klager onjuist heeft voorgelicht over de noodzaak van de operatie. Klager heeft ook zelf aangegeven dat hem is verteld dat de operatie nodig was om de kans op verminderde vruchtbaarheid tegen te gaan.
Uit het medisch dossier van klager is gebleken dat hij reeds vóór de operatie last had van erectiele dysfunctie en ejaculatio praecox. Deze klachten zijn derhalve niet toe te schrijven aan de operatie door verweerder. Niet is gebleken dat verweerder de operatie niet correct heeft uitgevoerd. Ook waren de postoperatieve bevindingen normaal.
Gezien het bovenstaande wijst het college de klacht af als kennelijk ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure.
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot gegrondheid van zijn klacht.
4.2 De arts heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd.
Beoordeling
4.3 Klager verwijt de arts ook in hoger beroep dat de operatie die de arts bij klager heeft uitgevoerd niet afgesproken en niet medisch noodzakelijk was. Voorts verwijt hij de arts - zakelijk weergegeven - dat hij sinds de operatie last heeft van allerlei psychische en lichamelijke klachten.
Naar aanleiding van deze klachten overweegt het Centraal Tuchtcollege het navolgende.
Blijkens het medisch dossier heeft klager op 8 mei 2009 zijn huisarts geconsulteerd in verband met klachten aan zijn linker testis, scrotale pijn en zwaar gevoel in de balzak. Klager heeft hierbij onder meer aangegeven dat hij dacht dat de inhoud van de testis naar buiten is gekomen en de arts heeft pasteus weefsel ter hoogte van de linker testis geconstateerd. De huisarts vermoedde een varicocele en verwees klager op 9 mei 2009 naar de radioloog voor nader onderzoek. Op 12 mei 2009 heeft de huisarts de uitslag van de echo met klager besproken. De echo bevestigde de door de huisarts gediagnosticeerde varicocele. Vervolgens heeft de huisarts klager naar de arts (uroloog) verwezen. De arts schreef in zijn dossier op 26 mei 2009 dat hij naar aanleiding van de lichamelijke klachten van klager een laparoscopische clipping van de varicocele adviseerde.
Anders dan klager stelt blijkt hieruit dat genoemde lichamelijke klachten reeds bestonden voordat de bestreden operatie door de arts werd verricht. Vervolgens is klager omdat hij kennelijk vond dat hij te lang moest wachten op 22 juni 2009 voor een second-opinion naar het E-Ziekenhuis te F. gegaan. De onderliggende documenten van deze second-opinion zijn weliswaar door klager niet in het geding gebracht maar aangenomen mag worden dat aldaar geen alternatieve behandeling is voorgesteld. Vervolgens heeft klager op 26 juni 2009 van de arts uitleg gekregen over de laparoscopische clipping en werd op 9 juli 2009 de operatie door de arts verricht. Zo klager al niet expliciet zijn toestemming voor de ingreep heeft verstrekt dan mocht de arts naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege de toestemming voor de operatie uit bovengenoemde omstandigheden afleiden. Voorts waren naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege de lichamelijke klachten waarmee klager zich aanvankelijk bij de huisarts en vervolgens bij de arts presenteerde voldoende indicatie om deze operatie te verrichten. Dat de operatie als bijkomend effect heeft dat het de kans op infertiliteit reduceert acht het Centraal Tuchtcollege op zich niet relevant. Tenslotte is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat de operatie niet lege artis is uitgevoerd.
4.4 Gelet op het vorenoverwogene moet het beroep worden verworpen.
5 Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,
mrs. M. Wigleven en P.M. Brilman, leden-juristen en dr. P.J.M. Kil en
prof.dr. R.C.M. Pelger, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2011, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.