ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1330 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.273

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1330
Datum uitspraak: 05-07-2011
Datum publicatie: 23-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.273
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Hangt samen met 2010/271, 2010/272, 2010/274 en 2010/275. Klacht over behandeling zoon van klaagster, die drie dagen na de geboorte op de afdeling high care is overleden aan de gevolgen van een harttamponade, bij wie een navelvene-katheter was ingebracht. Klacht tegen arts-assistent in opleiding tot kinderarts ongegrond.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.273 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A.H. Westendorp, advocaat te ’s-Gravenhage,

tegen

F., kinderarts, wonende te N., verweerster in hoger beroep en in eerste aanleg, gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. (hierna te noemen: klaagster) heeft op 10 oktober 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage tegen F. (hierna te noemen: de arts) een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 juni 2010, onder nummer 2008H176d heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

14 april 2011, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. Westendorp en de arts, bijgestaan door mr. De Jong. Gelijktijdig (niet gevoegd) zijn behandeld de zaken van klaagster tegen C. (onder zaaknummer 2010/271), E. (onder zaaknummer 2010/272), G. (onder zaaknummer 2010/274) en H. (2010/275).

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

De zoon van klaagster, I., is geboren op 18 oktober 2005 om 04.04 uur in het J.- Ziekenhuis te K. na een zwangerschapsduur van 36 weken en 5 dagen. In verband met een te laag geboorte gewicht (1670 gram) is het kind in de ochtend van 18 oktober 2005 overgebracht naar het L.-Kinderziekenhuis te K. waar het werd opgenomen op de afdeling high care. De arts was daar werkzaam arts-assistent in opleiding tot kinderarts. De arts heeft onderzoek verricht maar trof daarbij – buiten het lage gewicht - geen bijzonderheden aan. Toen haar dienst om 8.00 uur eindigde heeft zij de patiënt overgedragen.

In de nacht van 18 op 19 oktober 2005 had de arts opnieuw nachtdienst op de afdeling high care. Die nacht heeft zij het kind niet gezien en zijn haar bij de overdracht, noch later die nacht enige bijzonderheden over de toestand van het kind gemeld.

Ook in de nacht van 19 op 20 oktober 2005 had de arts dienst. Die nacht is de arts rond 4.00 uur door de verpleegkundige gevraagd om het kind te zien in verband met 2 maal spugen, onrust en moeilijk meetbare zuurstofsaturatie in het bloed. De arts trof het kind in zeer slechte conditie aan. Vrijwel direct daarna verslechterde de conditie van het kind verder. Aanvankelijk heeft de arts gedacht aan een foudroyante sepsis. De arts is aangevangen met reanimatie en beademing van het kind, onder meer door middel van intubatie. Verder heeft de arts de dienstdoende kinderarts en neonatoloog laten oproepen. Vervolgens is een echo van het cerebrum en een X-thorax gemaakt en is diverse medicatie toegediend. Dit alles mocht niet baten. Rond 4.50 is het kind overleden.

3. De klacht

De arts heeft, toen zij het kind in de nacht van 19 op 20 oktober 2005 rond 4.00 uur in zeer slechte conditie aantrof, ten onrechte de mogelijkheid dat er sprake was van een onjuist ingebrachte navelvene katheterlijn en eventueel daarmee samenhangende schade, niet overwogen waardoor door de arts geen adequate behandeling is ingesteld.

Verder heeft de arts nagelaten om de ouders onverwijld van het overlijden van het kind de hoogte te stellen en is geruime tijd verstreken voordat de ouders in kennis werden gesteld.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 De betrokkenheid van de arts bij de behandeling van het kind gedurende de nachten van 18 op 19 respectievelijk 19 op 20 oktober 2005 roept bij het college geen vragen op.

5.2 Toen de arts in de nacht van 20 op 21 oktober 2005 rond 4.00 uur bij het kind geroepen werd, was er sprake van een noodsituatie. De arts heeft gegeven die omstandigheden adequaat gereageerd. Dat de arts de complicaties in eerste instantie in verband heeft gebracht met de mogelijkheid van een foudroyante sepsis is te verdedigen. De arts heeft daarmee de mogelijkheid van een harttamponade niet uitgesloten. De harttamponade bleek eerst uit de door de arts gemaakte X-thorax, en wel nadat het kind was overleden. Dat betekent op zichzelf genomen niet dat de arts een tuchtrechtelijk verwijt treft.

5.3 Eerder die nacht leek de situatie van het kind stabiel en zijn door de arts geen berichten ontvangen waaruit bleek dat de toestand van het kind verslechterde. Er waren voor de arts op dat moment ook verder geen concrete aanleidingen om aan te nemen dat er mogelijk sprake was van een ernstige situatie die tot het verrichten van verdere onderzoeken aanleiding hadden moeten geven. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is dan ook niet gebleken.

5.4 Het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het te laat informeren van klaagster en haar partner omtrent het overlijden van het kind, is door de arts gemotiveerd weersproken. Het is het college niet gebleken dat de arts, die overigens primair haar - achteraf tevergeefs gebleken - zorg aan het kind had te besteden, zich onvoldoende heeft ingespannen om de ouders tijdig te (laten) bereiken en hen te (laten) informeren over het overlijden. De arts treft ook hier geen verwijt.

Nu niet kan worden geconcludeerd dat de arts enig tuchtrechtelijk verwijt treft in het onbetwist trieste verloop van de levensdagen van I., zal de klacht in alle onderdelen ongegrond moeten worden verklaard.

3. Het geding in hoger beroep

Feiten

3.1 Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor in rubriek 2 van de bestreden tuchtbeslissing zijn weergegeven.

Grieven van klaagster

3.2 Klaagster heeft, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht.

De handelwijze van de arts is verwijtbaar, omdat zij gedurende haar nachtdienst van 19 op 20 oktober 2005 heeft nagelaten de ligging van de bij I. ingebrachte navelvenelijn te controleren, ofschoon daarvoor in verband met de verslechtering van de toestand van I. in de middag van 19 oktober 2005 aanleiding bestond. Voorts heeft de arts onvoldoende adequaat gehandeld toen de toestand van I. in de nacht van 20 oktober 2005 verslechterde.

Verweer van de arts

3.3 De arts heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. Zij was als arts-assistent in opleiding tot kinderarts verbonden aan het L.-Kinderziekenhuis. Zij had van 17 op 18 oktober 2005 nachtdienst en heeft I. na zijn opname in de vroege ochtend van 18 oktober 2005 op de afdeling high care onderzocht. Haar dienst eindigde om 8.00 uur.

In de nacht van 18 op 19 oktober en van 19 op 20 oktober 2005 had de arts weer nachtdienst. Zij heeft verklaard dat haar bij de overdracht bij de aanvang van de laatste dienst geen bijzonderheden omtrent I. zijn medegedeeld. Op 20 oktober 2005 om 4.00 uur is zij door de verpleging bij I. geroepen. Zij trof hem aan in een dermate slechte conditie, dat reanimatie nodig was. Zij is hier meteen mee begonnen.

De dienstdoende kinderarts en neonatoloog zijn opgeroepen en gekomen. Vervolgens zijn een echo van het cerebrum en een X-thorax gemaakt en is medicatie toegediend. De ingrepen mochten niet baten. I. is om ongeveer 4.50 uur overleden.

De arts heeft erop gewezen dat de klachten tegen haar in het bijzonder betrekking hebben op de controle van de lijn. Dit was gezien de zeer slechte conditie waarin I. verkeerde, toen zij op 20 oktober 2005 om vier uur bij hem werd geroepen, niet aan de orde. Zij heeft toen alle maatregelen getroffen die onder de gegeven omstandigheden nodig waren.

Beoordeling

3.4 Het Centraal Tuchtcollege is, in aanmerking genomen dat aan de arts bij de aanvang van haar nachtdienst op 19 oktober 2005 geen bijzonderheden omtrent I. zijn medegedeeld, van oordeel dat reeds hierom de arts niet kan worden verweten dat zij in het kader van haar nachtdienst vóór 4.00 uur van de ochtend van 20 oktober 2005 niet de vereiste aandacht aan het kind heeft besteed en ten onrechte heeft nagelaten de positionering van de navelvenelijn te controleren.

3.5 Voorts ziet het Centraal Tuchtcollege, gelet op hetgeen uit de stukken en ter zitting is gebleken, omtrent de wijze waarop de arts is opgetreden nadat zij op laatstgenoemd tijdstip bij I. was geroepen, geen grond voor het oordeel dat de arts toen onvoldoende adequaat heeft gehandeld. Het College onderschrijft hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in dit verband in § 5.2 van de bestreden tuchtbeslissing heeft overwogen.

3.6 Uit het vorenoverwogene volgt dat de grieven van klaagster niet slagen. Het beroep dient derhalve te worden verworpen.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. H.C. Cusell, leden-juristen en G. Brinkhorst en prof.dr. P.J.J. Sauer, leden-beroepsgenoten en mr. E. Wesemann, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2011, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.