ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1327 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.318

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1327
Datum uitspraak: 05-07-2011
Datum publicatie: 23-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.318
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager verwijt huisarts hem ten onrechte geen medische hulp te hebben verleend. Het Regionaal Tuchtcollege acht het verweer van de arts dat het tussen klager en de arts ging over de vraag of klager zich als patiënt in de praktijk van de arts kon laten inschrijven en niet over de behandeling van een brandwond aannemelijk en acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.318 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, wonend en werkzaam te B., verweerder in hoger beroep en in eerste aanleg, met rechtskundige bijstand van

mr. L. Fedder, verbonden aan de stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

Appellant - hierna klager - heeft op 1 februari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen verweerder - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 augustus 2010, onder nummer 10/017 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 mei 2011, waar de arts, bijgestaan door mr. Fedder is verschenen. Klager is hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering te zenden niet ter terechtzitting aanwezig.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“ 2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder voert praktijk op het D. te B..

Op 19 januari 2010 heeft klager zich gewend tot de praktijk van verweerder met het verzoek zich aldaar als patiënt in te schrijven. Tijdens de inschrijving bleek dat klager stond ingeschreven bij een huisartsenpraktijk op het E.. De assistente heeft klager vervolgens (CTG: verwijderd: klager) meegedeeld dat de afspraak bestaat dat binnen de drie in elkaars nabijheid gelegen huisartsenpraktijken, te weten E., en verweerders praktijk op het D. geen patiënten van elkaar worden over genomen. Als reden is opgegeven dat het in de onderlinge samenwerking problemen kan geven als patiënten van de ene praktijk overgaan naar de andere praktijk. Ook is aangevoerd door de assistente dat in een dergelijk geval de kans zou bestaan dat een patiënt, die uit onvrede naar een andere praktijk is overgegaan, tijdens de (vakantie)waarneming weer terecht zou komen bij de praktijk die hij eerder had verlaten.

Daar er commotie ontstond is verweerder uit zijn spreekkamer gekomen en heeft om de zaak in een rustiger vaarwater te brengen, beloofd aan klager om de praktijk op het E. te bellen om na te gaan of in het geval van klager een uitzondering kon worden gemaakt. Na het vertrek heeft verweerder naar voornoemde praktijk gebeld en te horen gekregen dat er geen sprake was van een uitzonderingssituatie. Dit heeft verweerder aan klager op een later tijdstip aan klager zo doorgegeven.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

Verweerder heeft gezegd tegen klager toen hij zich tot hem wendde met een brandwond op de rug van zijn hand dat hij niet oncollegiaal wilde zijn en dat hij daarom afzag van een behandeling.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder ten onrechte geen medische hulp heeft geboden.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Kennelijk is de communicatie van de praktijkassistente en verweerder met klager niet optimaal verlopen. Verweerder kan zich niet herinneren dat hij de brandwond van klager heeft gezien. Het is aannemelijk dat het tussen verweerder en klager niet over diens brandwond is gegaan en dat de discussie zich al snel heeft toegespitst op de vraag, of klager – afkomstig uit een naburige praktijk – zich in de praktijk van verweerder mocht laten inschrijven. De assistente in de praktijk en daarna verweerder hebben klager uitgelegd dat en waarom geen patiënten uit de twee “naburige” praktijken worden overgenomen. Dat is een alleszins aanvaardbaar standpunt en daarmee heeft verweerder, anders dan klager meent, als arts niet gehandeld in strijd met zijn eed om voor zijn medemensen, meer speciaal zijn patiënten, te zorgen. De omstandigheid, dat verweerder moet hebben geweten dat en waarover klager onvrede had met de collega-arts van verweerder, maakt dit niet anders.

Omdat het standpunt van de praktijk over de inschrijving van nieuwe patiënten aanvaardbaar was en uit niets blijkt dat klager acuut hulp nodig had, zijn de door hem geformuleerde verwijten ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten, zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het beroep

4.1. Met zijn beroep beoogt klager zijn oorspronkelijke klacht ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te verwerpen.

4.3. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege met die aanpassing dat de laatste zin van de eerste alinea van de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege als volgt moet luiden:

“ Omdat de in die tijd in de praktijk geldende doch inmiddels verlaten procedure voor de inschrijving van nieuwe patiënten aanvaardbaar is en uit niets blijkt dat de arts wist dat klager acuut hulp nodig had, zijn de door klager geformuleerde verwijten ongegrond.”

Het voorgaande betekent dat het beroep wordt verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mrs. L.F. Gerretsen-Visser en J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en

M.A.P.E. Bulder-van Beers en F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en

mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2011, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.