ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1320 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.246

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1320
Datum uitspraak: 05-07-2011
Datum publicatie: 22-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.246
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen apotheker is ongegrond. Niet is gebleken dat de behandelend oncoloog het medicijn heeft voorgeschreven voor het gebruik voor een ononderbroken duur van vijf weken. Apotheker valt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.246 van:

                                               A., wonende te B., appellant,

tegen

                                               C., apotheker, werkzaam te B., verweerster in hoger beroep,

                                               gemachtigde: mr. J. Grevink, advocaat te Zeist.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klager - heeft op 15 oktober 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te          Amsterdam tegen C. - hierna de apotheker - een klacht ingediend. Bij beslissing van             20 april 2010, onder nummer 09/313Ap, heeft dat College de klacht afgewezen.

            Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De apotheker heeft een    verweerschrift in hoger beroep ingediend. Bij brief van 13 februari 2011 heeft klager   aan het Centraal Tuchtcollege meegedeeld dat hij niet ter zitting zal verschijnen. De            zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal            Tuchtcollege van 28 april 2011, waar is verschenen de apotheker bijgestaan door haar        advocaat.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Op 24 juli 2009 heeft een collega van verweerster op een recept van een oncoloog  voor 2 maal daags 3 tabletten van 500mg (210 stuks) en 2 maal daags 1 tablet van 150 mg (70 stuks), een hoeveelheid van het medicijn Xeloda voor veertien dagen verstrekt. Op het recept staat onder meer geschreven: “start eerste dag (…) bestraling”. Op 7 augustus 2009 heeft klager zich tot verweerster gewend met een herhaalrecept voor hetzelfde medicijn. Klager heeft de bij het medicijn tegelijkertijd verstrekte brochure “Patiënteninformatie –Persoonlijk dagboek” van de fabrikant van Xeloda laten zien, waarin werd aanbevolen om na 14 dagen een rustperiode van zeven dagen in acht te nemen. Hij heeft aan verweerster gevraagd of hij dit advies moest opvolgen. Verweerster heeft het eerste recept van de voorschrijvend oncoloog  bekeken en zij heeft vastgesteld dat er geen bijzonderheden op stonden vermeld en dat haar collega volgens de zogenoemde “eerste uitgifte regeling” had gehandeld. Deze “eerste uitgifte regeling” houdt in dat in het geval dat een patiënt het geneesmiddel voor het eerst gebruikt, de verstrekte hoeveelheid altijd een periode van veertien dagen is. Op de vraag van verweerster wat was geadviseerd door haar collega op

27 juli 2009, heeft klager geantwoord: “een rust periode van zeven dagen”.  Verweerster heeft daarop gezegd dat dit het gebruikelijke schema is gelet op de het door de fabrikant gegeven advies, tenzij de oncoloog ander specifieke informatie verstrekt. Klager heeft vervolgens verklaard dat de oncoloog geen bijzondere mededelingen had gedaan over het behandelschema. Verweerster heeft vervolgens het geneesmiddel (weer) voor een gebruik gedurende veertien dagen meegegeven met een herhalingsmogelijkheid voor het restant van het recept.  

Op 17 augustus 2009 heeft de oncoloog verweerster gebeld en haar gezegd dat klager zonder te stoppen de medicatie had moeten innemen. Verweerster heeft toen afgesproken met de oncoloog, dat wanneer het recept afweek van het door de fabrikant geadviseerde schema hij dit in het vervolg op het recept zou schrijven.

Op 18 augustus 2009 heeft verweerster contact opgenomen met klager en hem uitgenodigd voor een gesprek over de gang van zaken. Zij heeft voorts hem laten weten dat zij het vervelend vond dat de oncoloog iets anders had beoogd dan was gebeurd. Tevens heeft zij hem uitgelegd dat de apotheek had gehandeld volgens de regeling “eerste uitgifte”, omdat op het recept niet had gestaan: “voor continue gebruik”.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld door, in afwijking van het individuele behandelplan dat haar bekend kon en moest zijn, bij herhaling aan de hand van algemene informatie omtrent het gebruik van het geneesmiddel klager te informeren en ten onrechte overeenkomstig deze algemene informatie het middel aan klager te verstrekken waardoor een aanzienlijke kans op schade is ontstaan.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Vast staat dat verweerster zorgvuldig heeft nagegaan wat haar collega had verstrekt en of dit in overeenstemming was met het recept en de regeling ”eerste uitgifte”. Ook heeft zij voldoende navraag gedaan bij klager of de oncoloog met hem over een afwijkend behandelschema had gesproken. Anders dan klager meent, blijkt niet uit het recept van de oncoloog dat dit bedoeld was voor onafgebroken gebruik gedurende vijf weken. Het is voorts van overheidswege voorgeschreven dat de apotheker niet in één keer alle medicatie verstrekt die is voorgeschreven. Daarnaast is het geneesmiddel verstrekt volgens de richtlijn van de fabrikant waarin een hoeveelheid voor een gebruik gedurende veertien dagen was aanbevolen en een rustperiode van zeven dagen. Wel had het voorschrift van de oncoloog: “start tijdens bestraling” aanleiding moeten zijn voor verweerster om contact op te nemen met de voorschrijvend oncoloog, omdat voorschrift afwijkend is van het (volgens de bijsluiter) bekende gebruik. Zij had er beter aan gedaan niet uitsluitend af te gaan op de mededelingen van klager dat er geen bijzondere voorschriften waren gegeven. Dat verweerster heeft nagelaten om contact op te nemen met de oncoloog is echter niet van zo’n ernstige aard dat dit tot gegrondheid van de klacht moet te leiden.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en onder “2. De   feiten”van de bestreden beslissing staan weergegeven, voor zover hierna daarvan niet          wordt afgeweken.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1 Met zijn hoger beroep beoogt klager de zaak in volle omvang aan het Centraal      Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd   komt in essentie neer op een herhaling van hetgeen hij in eerste aanleg naar voren        heeft gebracht.

            4.2 De apotheker heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping          van het beroep.

            4.3 Kern van de klacht van klager is dat uit het recept voor het medicijn Xeloda blijkt             dat de behandelend oncoloog het geneesmiddel heeft voorgeschreven voor het gebruik      voor een ononderbroken duur van vijf weken en dat de apotheker in strijd hiermee heeft gehandeld. Vast staat dat de fabrikant van Xeloda uitgaat van een             behandelcyclus van 21 dagen, bestaande uit 14 dagen inname, gevolgd door een         rustperiode van 7 dagen. In het door klager overgelegde recept staat geen afwijkend          gebruik voorgeschreven noch een vermelding dat in dit geval continue gebruik werd voorgeschreven. Voorts staat vast dat voorafgaand aan de uitgifte van het eerste recept          een collega-apotheker navraag heeft gedaan bij de behandelend oncoloog met de vraag    of het schema bekend was, hetgeen door de oncoloog bevestigend is beantwoord.             Bovendien heeft klager aan de apotheker meegedeeld dat de oncoloog met hem geen           afwijkend gebruik van het medicijn heeft besproken. Naar het oordeel van het             Centraal Tuchtcollege valt de apotheker dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te           maken.

4.4 Gelet op het vorenstaande, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de klacht ongegrond en moet het beroep van klager worden verworpen.

4.5 Hetgeen klager dan wel de apotheker ieder voor zich voorts nog naar voren heeft gebracht, behoeft naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geen nadere bespreking, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

4.6 Mitsdien dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

           verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mrs. C.H.M. Altena en M. Wigleven, leden-juristen en drs. J.W. Harting en drs. P.B. Roth, leden-beroepsgenoten en mr. J.P.G. Berkelaar, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2011, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter  w.g.

                                               Secretaris  w.g.