ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1317 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.198

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1317
Datum uitspraak: 16-06-2011
Datum publicatie: 22-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.198
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De burgemeester heeft op 16 maart 2007 de inbewaringstelling gelast van klaagster in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft de inbewaringstelling voortgezet. Nadat er op 18 maart 2007 een incident heeft plaatst gehad, is klaagster in de separeer geplaatst. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij tijdens haar verblijf in de separeer niet naar behoren is verzorgd en begeleid. Het RTG wijst de klacht als ongegrond af nu de betrokkenheid van de verpleegkundige tijdens de separeer niet is komen vast te staan. Het CTG bekrachtigt de uitspraak van het RTG onder verbetering van de gronden. In hoger beroep is komen vast te staan dat de verpleegkundige géén dienst had op 18 maart 2007 en derhalve niet betrokken is geweest bij de plaatsing in de separeer. De verpleegkundige was echter wél betrokken bij het verblijf in de separeer. De daarbij gehanteerde veiligheidsmaatregelen zijn als adequaat aan te merken. Het CTG merkt voorts op dat de betrokken instelling de verkeerde namen heeft doorgegeven van de betrokken verpleegkundigen waardoor de rechtsgang voor klaagster is bemoeilijkt. Ten overvloede wijst het CTG er op dat klaagster pas een kopie heeft ontvangen van haar medisch dossier ná tussenkomst van het CTG.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.198 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               F., verpleegkundige, wonende te M., verweerder in beide                                                       instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster- heeft op 23 oktober 2008 bij het Regionaal   uchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen de heer F. - hierna te noemen de verpleegkundige -          een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 april 2010, onder nummer 2008 O182 c   heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger     beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep        ingediend.

            Het Centraal Tuchtcollege heeft de zaak in hoger beroep tezamen doch niet gevoegd   behandeld met de zaken A./ E. (C2010/197) en A./ C.  (C2010/196) ter openbare            terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 maart 2011, waar zijn verschenen      klaagster vergezeld door haar echtgenoot G., en de verpleegkundige.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. De feiten

Van de volgende feiten kan worden uitgegaan:

- De burgemeester van de gemeente B. heeft op 16 maart 2007 de inbewaring-stelling van klaagster gelast in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ H. e.o. te I.. Bij beschikking van 22 maart 2007 heeft de rechtbank te J. de inbewaringstelling voortgezet.

- Op of omstreeks 18 maart 2007 heeft een incident plaatsgevonden waarna klaagster in de separeer is geplaatst.

- Blijkens de brief van de K. ingekomen op 13 mei 2009 had de verpleegkundige op

18 maart 2007 dienst en was onder andere verantwoordelijk voor de verzorging van klaagster.

3. De klacht

Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij tijdens het verblijf in de separeer niet naar behoren is verzorgd en begeleid.

4. Het standpunt van de verpleegkundige

Klager stelt zich op het standpunt dat er geen specifieke klacht tegen hem is ingediend.

5. De beoordeling

De verpleegkundige had op 18 maart 2007 dienst. Niet is komen vast te staan dat hij betrokken is geweest bij de begeleiding van klaagster tijdens de separeer. Het college heeft geen aanwijzingen dat de verpleegkundige heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster danwel dat er sprake is geweest van enig verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van de Wet BIG. De klacht wordt derhalve als ongegrond afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten en omstandigheden zoals die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege        en hierboven onder “2. De feiten” staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter          beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in hoofdzaak         neer op een herhaling van de stelling die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Haar            beroep richt zich tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat - kort   weergegeven - niet is komen vast te staan dat de verpleegkundige betrokken is           geweest bij de begeleiding van klaagster tijdens haar verblijf in de separeer vanaf de             avond van 18 maart 2007 tot en met 20 maart 2007 in de ochtend, danwel dat de             verpleegkundige klaagster niet naar behoren heeft verzorgd en begeleid tijdens haar     verblijf in de separeer, of op die begeleiding beslissende invloed heeft gehad.

            4.2 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van een andere beslissing dan die van het College in eerste aanleg. Het            Centraal Tuchtcollege zal de beslissing  van het Regionaal Tuchtcollege bekrachtigen,       zulks evenwel onder verbetering van gronden. In dat verband overweegt het Centraal             Tuchtcollege als volgt.

            4.3 Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de verpleegkundige - anders dan het     Regionaal Tuchtcollege overwoog- géén dienst had op de avond van 18 maart 2007. Derhalve had hij geen bemoeienis met (de beslissing tot) de plaatsing van klaagster in          de separeer. Dit betekent dat de instelling K. - in haar brief van 6 mei 2009 aan het             Regionaal Tuchtcollege- niet de juiste namen heeft verstrekt van de verpleegkundigen die op de avond van 18 maart 2007 verantwoordelijk waren voor de verzorging van klaagster. Hierdoor is het indienen van een klacht voor klaagster bemoeilijkt.  

            4.4 Het Centraal Tuchtcollege merkt voorts op dat ter zitting is komen vast te staan     dat de verpleegkundige - anders dan het Regionaal Tuchtcollege overwoog - wél           betrokken is geweest bij de verzorging van klaagster tijdens haar verblijf in de         separeer op 19 maart tot en met 20 maart 2007 in de ochtend. Gegeven de    omstandigheden zoals genoemd in het medisch dossier, zijn de tijdens de separeer     gehanteerde veiligheidsmaatregelen gerechtvaardigd en adequaat conform de geldende            normen.

            4.5 Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan op te merken dat klaagster, ondanks          diverse pogingen harerzijds, pas een kopie van haar medisch dossier heeft ontvangen          van instelling K. ná tussenkomst van het Centraal Tuchtcollege.

            4.6 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep;

                                               bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG                                                zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en                                            zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-                                               recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en TVZ Tijdschrift voor                                       Verpleegkundigen, met het verzoek tot plaatsing

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

drs. D.A. Polhuis en drs. H.G.M. Menke, leden-beroepsgenoten en

mr. E.B. Schaafsma-van Campen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

16 juni 2011, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                        Voorzitter   w.g.                                  Secretaris w.g.