ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1313 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.182

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1313
Datum uitspraak: 16-06-2011
Datum publicatie: 22-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.182
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde KNO-arts  heeft klaagsters zoon eenmalig gezien wegens verkoudheidsklachten, dan wel keelklachten. Klaagster verwijt de arts dat : 1)      hij zich niet voldoende op de hoogte heeft gesteld van de gezagsbevoegdheid t.a.v. zoon van klaagster en hem zonder haar toestemming heeft behandeld. 2)      hij de diagnose heeft gegeven op een computeruitdraai, waardoor volgens klaagster onzekerheid over de herkomst en betrouwbaarheid van de diagnose is ontstaan. 3)      hij een onjuiste diagnose heeft gesteld en geen nadere uitleg van het ziektebeeld te heeft gegeven. Het RTG heeft de klacht in al haar onderdelen zonder nader onderzoek als ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klaagster verworpen.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.182 van:

                                               A. , wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               C., KNO-arts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

                                               gemachtigde: mw. mr. A.C.I.J. Hiddinga, als juriste verbonden                                                aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaat-                                                      schappij N.V. te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna de klaagster - heeft op 15 december 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te          ‘s-Gravenhage tegen KNO-arts C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij         beslissing van 20 april 2010, onder nummer 2008 T 222c heeft dat College de klacht       in al haar onderdelen zonder nader onderzoek als ongegrond afgewezen.

            Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een          verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 26 april 2011, waar zijn verschenen klaagster alsmede de arts,             bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.C.I.J. Hiddinga voornoemd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

De arts heeft op 22 december 2008 de toen 11-jarige zoon van klaagster, vergezeld door zijn pleegmoeder, eenmalig gezien op het poliklinisch spreekuur wegens verkoudheidsklachten, dan wel keelklachten. De arts heeft de zoon van klaagster onderzocht. Er is voorts een röntgenfoto van de sinus gemaakt. De arts heeft zijn bevindingen in een brief aan de huisarts vastgelegd. De conclusie was dat er sprake was van een rustig, normaal KNO-gebied.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. De klacht

Klaagster verwijt de arts

1. Zich niet voldoende op de hoogte te hebben gesteld van de gezagsbevoegdheid ten aanzien van de zoon van klaagster en hem zonder haar toestemming te hebben behandeld;

2. De diagnose te hebben afgegeven op een computeruitdraai, waardoor volgens klaagster onzekerheid over de herkomst en betrouwbaarheid van de diagnose is ontstaan;

3. Een onjuiste diagnose te hebben gesteld en geen nadere uitleg van het ziektebeeld te hebben gegeven.

4. Het standpunt van de arts

4.1. De arts licht toe dat de verwijzing van de huisarts, de aanwezigheid van de pleegmoeder en de door hen benoemde ongerustheid van de moeder over de verkoudheidsklachten van de zoon voor hem aanwijzingen zijn geweest om de toestemming van de gezagsouder te veronderstellen en niet te twijfelen aan de rechtmatigheid van het consult van de zoon van klaagster. Het KNO-onderzoek is eenvoudig en weinig ingrijpend geweest en is een veel voorkomende verrichting. Het heeft geen bijzondere of grote gevolgen voor de zoon van klaagster gehad.

4.2. De arts is van mening dat zijn brief aan de huisarts met daarin de diagnose een volstrekt helder stuk is: Er kon geen misverstand ontstaan over de geadresseerde, de huisarts, en de afzender. De zoon van klaagster is daarin geïdentificeerd met naam, geboortedatum en adres. De bevindingen en diagnose zijn helder beschreven.

4.3. De arts is voorts van mening dat hij op zorgvuldige wijze verslag heeft gedaan van zijn bevindingen tijdens het poliklinische consult van de zoon van klaagster. Hij heeft geen bijzonderheden in het KNO-gebied vastgesteld. Mede om aan de ongerustheid van klaagster tegemoet te komen is een röntgenfoto van de sinus gemaakt. De foto liet een heldere sinus zien.”

            2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende          overwegingen ten grondslag gelegd.

            “5. De beoordeling

5.1. De klacht valt in drie onderdelen uiteen. Klaagster verwijt de arts dat hij haar zoon zonder haar toestemming heeft behandeld; voorts dat de wijze waarop de arts de diagnose heeft kenbaar gemaakt tot onzekerheid over de herkomst en betrouwbaarheid van de diagnose leidt en ten slotte dat een onjuiste diagnose is gesteld en geen nadere uitleg van het ziektebeeld is gegeven. 

5.2. Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel stelt het College vast dat voor behandeling van een kind die de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt in beginsel de toestemming van de wettelijke vertegenwoordigers nodig is. De toestemming mag evenwel in de gegeven omstandigheden worden verondersteld, met name nu het ging om verrichtingen die naar hun aard en voor wat betreft de gevolgen niet ingrijpend waren. Het College is dan ook van oordeel dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.

5.3. Met betrekking tot het tweede en derde klachtonderdeel is het College uit de door de arts overgelegde brief aan de huisarts gebleken dat de herkomst van deze brief, alsook de bevindingen en diagnose van de arts daarin voldoende duidelijk zijn, zodat ook deze klachtonderdelen ongegrond zijn.

5.4. Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen zonder nader onderzoek als ongegrond moeten worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter          beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie             neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij    concludeert (impliciet) tot gegrondheid van haar klacht en verzoekt om een berisping   en verwijdering van de arts alsmede inschakeling van Justitie.

            4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot   ongegrond verklaring van het beroep.

            Beoordeling

            4.3 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel.

            Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat voor de behandeling van een kind dat de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt in beginsel            de toestemming van de wettelijke vertegenwoordigers nodig is. (Klaagster was als   biologische moeder van E. op het moment dat E. de arts bezocht met het ouderlijk      gezag belast.) Vast staat dat klaagster geen toestemming heeft gegeven voor de         behandeling van haar    zoon, E., door de arts. Uit de omstandigheid dat de verwijsbrief        van de huisarts aan de arts van  20 november 2008 inhoudt:  “Op verzoek van moeder            A. uw mening over de keel van E..” ) heeft de arts evenwel kunnen en mogen afleiden         dat klaagster toestemming gaf voor de behandeling van E. door de arts, te meer nu het         in casu ging om verrichtingen die naar hun aard en voor wat betreft de gevolgen niet         ingrijpend waren. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft dan ook het oordeel van      Regionaal Tuchtcollege dat het eerste klachtonderdeel moet worden afgewezen, zij het            op andere gronden.

            4.4  Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege             niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden          verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en  M.A.P.E. Bulder-van Beers, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2011, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.