ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1312 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.181

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1312
Datum uitspraak: 16-06-2011
Datum publicatie: 22-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.181
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De zoon van klaagster is in een pleeggezin geplaatst dat is ingeschreven in de praktijk van de huisarts. Begin 2007 brengt klaagster (de biologische moeder) een bezoek aan de arts i.v.m. verkoudheidsklachten van haar zoon, sindsdien heeft zij meerdere malen contact gehad met de arts m.b.t. deze klachten. In november 2008 verwijst de arts de zoon op verzoek van klaagster naar de KNO-arts. Klaagster verwijt de arts tekortschieten in de medische zorg. Hij heeft de zoon van klaagster wel verschillende malen gezien maar geen behandeling uitgevoerd terwijl dat volgens klaagster dringend nodig was. Het RTG wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.181 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               C., (apotheekhoudend) huisarts, gevestigd  te D., verweerder in                                              beide instanties, gemachtigde: mw. mr. I.M.I. Apperloo, als                                        juriste verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand                                                    Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

            A.- hierna klaagster - heeft op 15 december 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te

            ‘s-Gravenhage tegen huisarts C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 april 2010, onder nummer 2008 T 222b heeft dat College de klacht als   kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep            gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 26 april 2011, waar zijn verschenen klaagster alsmede de arts,             bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga, een kantoorgenote van de gemachtigde.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

In december 2006 is de zoon van klaagster in een pleeggezin geplaatst, dat was ingeschreven in de praktijk van de arts. Begin 2007 heeft klaagster met haar zoon wegens zijn verkoudheidsklachten een bezoek gebracht aan de arts. Sindsdien heeft klaagster meermaals contact opgenomen met de arts en hem verzocht haar zoon op te roepen voor controle of hem te bezoeken in verband met verkoudheids- en keelklachten. De arts heeft in november 2008 op verzoek van klaagster een verwijsbrief afgegeven voor de KNO-arts ten behoeve van haar zoon.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. De klacht

Klaagster verwijt de arts tekortschieten in de medische zorg. Hij heeft de zoon van klaagster wel verschillende malen gezien maar geen behandeling uitgevoerd terwijl dat dringend noodzakelijk was.

4. Het standpunt van de arts

De arts is van mening dat het niet op zijn weg ligt om op eigen initiatief huisbezoeken af te leggen, dan wel de pleegouders op te roepen om hem met de zoon van klaagster te bezoeken wegens een door klaagster, de moeder, geconstateerde verkoudheid. De arts heeft de zoon van klaagster tijdens consulten zorgvuldig en geheel lege artis behandeld en spreekt de uitlatingen van klaagster als zou hij geen behandelingen hebben uitgevoerd, terwijl dit wel dringend noodzakelijk was nadrukkelijk tegen. Er is geen sprake geweest van noodzakelijke behandelingen die achterwege zijn gebleven. Dit is ook uit het medisch dossier niet op te maken. Op 20 november 2008 heeft de arts de zoon van klaagster verwezen naar de KNO-arts. “

            2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende          overwegingen ten grondslag gelegd.

            “5. De beoordeling

            Het verwijt dat de arts geen behandelingen heeft uitgevoerd terwijl dit dringend             noodzakelijk was is door klaagster onvoldoende onderbouwd en door de arts   voldoende weersproken. Voor het College is derhalve niet vast komen te staan dat er    sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de arts.

            Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat de klacht als kennelijk             ongegrond moet worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert (impliciet) tot gegrondheid van haar klacht en verzoekt om een berisping en verwijdering van de arts alsmede inschakeling van Justitie.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot afwijzing van de klacht als ongegrond.

Beoordeling.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en  M.A.P.E. Bulder-van Beers, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2011, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris w.g.