ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1307 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.264

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1307
Datum uitspraak: 24-05-2011
Datum publicatie: 19-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.264
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts. Klager is van mening dat de behandeling in het ziekenhuis van dien aard is geweest dat zijn vader daardoor is overleden, althans dat het risico van overlijden door de wijze van behandeling respectievelijk door het nalaten adequaat te handelen, fors werd vergroot, hetgeen (onder anderen) de arts valt aan te rekenen. Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.264 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: mr. J.L. van Os te Tilburg,

tegen

                                               C., arts, destijds werkzaam te B., wonende te B.,

                                               verweerster in beide instanties,

                                               gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            A. – hierna: klager - heeft op 31 juli 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te     Eindhoven tegen C. – hierna: de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

            28 juli 2010, onder nummer 09140d, heeft dat College de klacht afgewezen.

            Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft vervolgens een     aanvullend beroepschrift ingediend. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep     ingediend. Van de zijde van klager is op 16 maart 2011 nog een brief ingekomen.   

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 5 april 2011, waar de arts, vergezeld door haar gemachtigde, is        verschenen. Van de zijde van klager is bij voornoemde brief bericht dat hij en zijn    gemachtigde niet ter zitting zouden verschijnen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerster was ten tijde van de gebeurtenissen waarover geklaagd wordt als arts-assistent niet in opleiding verbonden aan de afdeling interne geneeskunde van het ziekenhuis te T.

Op 9 juli 2008 werd zij als zaalarts bij de behandeling van de vader van klager, hierna: patiënt, betrokken. De nacht daarvoor was patiënt opgenomen, nadat hij een dag eerder was ontslagen om thuis te overlijden.

Patiënt was bekend met een bloedend gemetastaseerd maagcarcinoom met recent een herseninfarct en een myocardinfarct. Er was al een palliatief beleid ingezet. De behandeling heeft uit palliatie bestaan (morfine).

De volgende dag is begonnen met toediening van morfine via een pomp. Verweerster heeft geen grond gezien om, op verzoek van de familie, daarnaast een dormicum toe te dienen en om, op verzoek van patiënt, zijn leven actief te beëindigen.

Na het overlijden van patiënt heeft verweerster het donorregister geraadpleegd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager is van mening dat de behandeling in het ziekenhuis van dien aard is geweest dat zijn vader daardoor is overleden, althans dat het risico van overlijden door de wijze van behandeling respectievelijk door het nalaten adequaat te handelen, fors werd vergroot, hetgeen (onder anderen) verweerster valt aan te rekenen.

De gemachtigde van klager heeft als bijlage bij het klaagschrift een stuk gevoegd geheten: “aangifte van medisch onjuist handelen en valsheid in geschrifte”, waarin een zeer groot aantal klachten over de behandeling die patiënt ten deel is gevallen, wordt geuit.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster is van mening dat de klacht ongegrond is. Zij heeft naar haar mening aan patiënt de zorg gegeven die geïndiceerd was. Zij betwist dat zij patiënt onheus heeft behandeld.

5. De overwegingen van het college

Het gaat in deze zaak niet om hetgeen er (mogelijk) is mis gegaan bij de behandeling, maar slechts om de rol die verweerster daarin heeft gehad.

Voor zover verweerster al bij het handelen waarover wordt geklaagd betrokken is geweest, kan niet worden geoordeeld  dat zij verwijtbaar heeft gehandeld.

Uit de feiten, zoals die zijn komen vast te staan, kan het college niet anders dan afleiden dat verweerster adequaat heeft gehandeld.

Voor zover verweerster aangevoerde feiten heeft betwist, kunnen deze feiten niet als vaststaand worden aangenomen en kan daarop geen veroordeling worden gebaseerd. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Daarbij is van belang dat de lezing van klager niet wordt gestaafd door het medisch dossier.

Dat berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Op grond van bovenstaande overwegingen acht het college de klacht kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de bestreden        beslissing.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald.

            4.2 De arts heeft verweer gevoerd.

            4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

            4.4 Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter,

mrs. W.P.C.M. Bruinsma en R.A. van der Pol, leden-juristen en dr. R. Heijligenberg en dr. T.J.M. Tobé, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2011, door mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.