ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1306 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.263
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1306 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-05-2011 |
Datum publicatie: | 19-08-2011 |
Zaaknummer(s): | C2010.263 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen internist. Klager is van mening dat de behandeling in het ziekenhuis van dien aard is geweest dat zijn vader daardoor is overleden, althans dat het risico van overlijden door de wijze van behandeling respectievelijk door het nalaten adequaat te handelen, fors werd vergroot, hetgeen (onder anderen) de internist valt aan te rekenen. Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2010.263 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. J.L. van Os te Tilburg,
tegen
C., internist, werkzaam te B., wonende te D., verweerster in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna: klager - heeft op 31 juli 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna: de internist - een klacht ingediend. Bij beslissing van 28 juli 2010, onder nummer 09140c, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft vervolgens een aanvullend beroepschrift ingediend. Op 16 maart 2011 is van de zijde van klager nog een brief ingekomen. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 april 2011. Zowel klager en zijn gemachtigde als de internist zijn daar, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
De vader van klager, hierna: patiënt, was in 2008 opgenomen op de afdeling interne geneeskunde van het ziekenhuis te T. waar verweerster als internist werkzaam was. Patiënt is op 10 juli 2008 overleden.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager is van mening dat de behandeling in het ziekenhuis van dien aard is geweest dat zijn vader daardoor is overleden, althans dat het risico van overlijden door de wijze van behandeling respectievelijk door het nalaten adequaat te handelen, fors werd vergroot, hetgeen (onder anderen) verweerster valt aan te rekenen.
De gemachtigde van klager heeft als bijlage bij het klaagschrift een stuk gevoegd geheten: “aangifte van medisch onjuist handelen en valsheid in geschrifte”, waarin een zeer groot aantal klachten over de behandeling die patiënt ten deel is gevallen, wordt geuit.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster stelt dat zij niet bij de directe zorg voor patiënt betrokken is geweest, behoudens in de weekenddienst. Toen is met verweerster overlegd of patiënt bloedverdunnende medicijnen mocht krijgen, waarbij verweerster heeft aangegeven dat dit niet mocht, gelet op het risico van een bloeding.
5. De overwegingen van het college
Het gaat in deze zaak niet om hetgeen er (mogelijk) is mis gegaan bij de behandeling, maar slechts om de rol die verweerster daarin heeft gehad.
Voor zover verweerster al bij het handelen waarover wordt geklaagd betrokken is geweest, kan niet worden geoordeeld dat zij verwijtbaar heeft gehandeld.
Uit de feiten, zoals die zijn komen vast te staan, kan het college niet anders dan afleiden dat verweerster adequaat heeft gehandeld.
De klacht is daarom kennelijk ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de bestreden beslissing.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald.
4.2 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
4.3 Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter,
mrs. W.P.C.M. Bruinsma en R.A. van der Pol, leden-juristen en dr. R. Heijligenberg en dr. T.J.M. Tobé, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2011, door mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van de secretaris. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.