ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1300 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.210

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1300
Datum uitspraak: 24-05-2011
Datum publicatie: 19-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.210
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager heeft bij zijn huisarts aangegeven dat hij bang is besmet te zijn door bloed in door hem genuttigd voedsel. De arts laat zijn bloed onderzoeken. De volgende dag deelt klager de huisarts mee dat hij toch geen bloedonderzoek wil. De huisarts heeft kennis genomen van de uitslag van het bloedonderzoek (geen afwijkingen). Klager verwijt de huisarts dat hij hem geen preventieve medicatie heeft voorgeschreven en dat de huisarts heeft kennisgenomen van de laboratoriumuitslagen. Het RTG wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.210 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

                                               gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniëls, als jurist verbonden aan                                               VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 2 september 2009 bij het Regionaal    Tuchtcollege te Zwolle tegen huisarts C. - hierna te noemen de arts - een klacht        ingediend. Bij beslissing van 7 juni 2010, onder nummer 206/2009      heeft dat College      de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in        hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 29 maart 2011, waar zijn verschenen de arts vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. V.C.A.A.V. Daniëls voornoemd. Klager is hoewel          behoorlijk daartoe opgeroepen niet ter terechtzitting verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2.       DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft op 21 januari 2009 via de huisartsenpost telefonisch contact gehad met een waarnemend huisarts. Volgens het huisartsenjournaal gaf klager aan dat hij de dag tevoren mogelijk besmet was geraakt door voedsel waarin bloed van een ander was gestopt. De waarnemer gaf te kennen dat het hem te vaag was en verwees klager naar verweerder, zijn eigen huisarts.

De volgende dag had klager telefonisch contact met verweerder. Volgens het huisartsenjournaal deelde klager mee dat hij bang was te zijn besmet door bloed in voedsel dat hij had gegeten. Verweerder sprak bloedonderzoek af op HIV, HEP B en EBV. Dezelfde dag is bloed geprikt bij klager.

De dag daarop, 23 januari 2009, belde klager weer en deelde mee dat hij toch geen bloedonderzoek wilde.

Vervolgens is klager overgestapt naar een andere huisarts.

Verweerder kreeg op 6 februari 2009 de uitslag van het bloedonderzoek en heeft hier kennis van genomen. Hieruit bleken geen afwijkingen die behandeling noodzakelijk maakten. Verweerder heeft de uitslagen niet in het journaal vermeld en deze niet overgedragen aan de opvolgend huisarts van klager.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3.       HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij hem geen preventieve medicatie heeft voorgeschreven. Dit terwijl hij van een internist heeft begrepen dat dit zo snel mogelijk dient te worden ingenomen. Bij repliek heeft klager de klacht uitgebreid in die zin, dat hij er ook over klaagt dat verweerder heeft kennisgenomen van de laboratoriumuitslagen, hoewel bij nader inzien telefonisch was overeengekomen dat verweerder de brief met uitslagen niet zou openen.

 4.        HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij geen medicatie kon voorschrijven omdat klager niet kon aangeven wat voor besmetting hij zou hebben opgelopen. Toen klager belde dat hij toch geen bloedonderzoek wilde, was het bloed de dag tevoren al geprikt. Als goed hulpverlener heeft verweerder kennisgenomen van de uitslag. Verweerder ontkent dat was afgesproken dat hij geen kennis zou nemen van de uitslag.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.       DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Terecht stelt verweerder dat het niet juist zou zijn als hij in het wilde weg medicijnen zou hebben voorgeschreven zonder te weten of er sprake was van een besmetting en zo ja, welke. Klager heeft ook niet concreet aangegeven welke medicatie dan zou moeten worden voorgeschreven en uit welke bron hij dit heeft. Gelet op het feit dat klager niet wist waarmee hij mogelijk was besmet, heeft verweerder adequaat gehandeld door bloedonderzoek af te spreken.

Weliswaar meldde klager na een dag dat hij bij nader inzien geen bloedonderzoek wilde, maar er was toen al geprikt en het afgesproken onderzoek was daarmee in gang gezet. Nu verweerder betwist dat erover is gesproken dat hij de brief niet zou openmaken, kan daarvan niet worden uitgegaan. Het kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij vervolgens ter afronding van het onderzoek als gebruikelijk kennis heeft genomen van de inhoud van de uitslag. Het college neemt ook aan dat klager het ondanks zijn afbellen graag zou hebben vernomen als er wèl sprake zou zijn geweest van een infectie.

5.3

Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer     op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot gegrond verklaring van zijn klacht.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot verwerping van het beroep en bevestiging van de bestreden beslissing zo nodig met verbetering en aanvulling van de gronden.

Beoordeling.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mrs. C.H.M. van Altena en R.A. van der Pol, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2011, door mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van de secretaris.                                Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.