ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1295 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2009.183

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1295
Datum uitspraak: 24-05-2011
Datum publicatie: 19-08-2011
Zaaknummer(s): c2009.183
Onderwerp:
  • Onjuiste verklaring of rapport
  • Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: In een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie, waar de arts als psychiater en 1e geneeskundige werkzaam is, is een onderzoek gestart naar klager en zijn kinderen. De voorlopige conclusie is geweest dat klagers kinderen niet behandeld konden worden zolang er geen sprake was van een min of meer stabiele gezinssituatie. Klager heeft een zeer groot aantal klachten over de gang van zaken, zowel met betrekking tot hemzelf als met betrekking tot zijn kinderen. Het RTG oordeelt de klacht als kennelijk ongegrond en wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2009.183 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: mr.drs. A.H.J. de Kort, advocaat te

                                               Sint Michielsgestel,

tegen

                                               F., psychiater, wonende te D., verweerder in beide instanties,

                                               gemachtigde: mr. A. Overmars, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klager - heeft op 22 juli 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven             tegen psychiater F. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 juni             2009, onder nummer 08110d heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege   van 31 maart 2011 tegelijk behandeld met de zaken A. / E., gz-psycholoog           (C2010.038) en A. / C., verpleegkundige (C2009.182). De zaken zijn niet gevoegd.

Ter terechtzitting zijn verschenen:  klager bijgestaan door mr. drs. A.H.J. de Kort voornoemd alsmede de arts bijgestaan door mr. A. Overmars voornoemd.

De zaak is over en weer bepleit. Beide gemachtigden hebben dat gedaan aan de hand van pleitnota’s die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager en zijn kinderen zijn bij G. behandeld, waar verweerder als psychiater, eerste geneeskundige, werkzaam is.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager heeft een zeer groot aantal klachten over de behandeling in G., zowel met betrekking tot hemzelf als met betrekking tot zijn kinderen.

4. Het standpunt van verweerder

Op het verweer zal hierna, voor zover nodig, worden teruggekomen.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Klager betoogt uitvoerig wat er in G. allemaal mis is gegaan bij de behandeling.

Het tuchtrecht is echter gericht op verwijtbaar handelen of nalaten van een individu. Dat betekent dat in casu voor een tuchtrechtelijke veroordeling van verweerder moet kunnen worden vastgesteld, dat verweerder persoonlijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het enkele feit dat verweerder deel uitmaakt van een organisatie waar (mogelijk) fouten zijn gemaakt is onvoldoende hem tuchtrechtelijk te veroordelen.

Het is aan het college niet gebleken dat, wat er ook zij van de door klager naar voren gebrachte gang van zaken in de G., verweerder individueel aan hem te verwijten fouten heeft gemaakt.

Dit houdt in dat de klacht kennelijk ongegrond is en daarom zal worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven. Het Centraal Tuchtcollege vult deze feiten met het navolgende aan. Er heeft op 12 maart 2008 een bespreking plaatsgevonden waarbij klager, de arts en mevrouw H.(de divisiedirecteur van de G.) aanwezig waren. Dit gesprek had als doel klager te helpen de impasse te doorbreken die was ontstaan na afloop van de klachtenprocedure bij de klachtencommissie van de I.. Klager heeft toen zijn klachten geuit over het niet in behandeling nemen van zijn kinderen door de G..

De arts heeft klager daarbij drie opties voorgelegd - kort samengevat -:  1. hulp van de G. aanvaarden 2. de G. elders hulp laten zoeken en 3. zelf hulp elders zoeken zonder bemoeienis van de G.. De arts heeft vervolgens gevraagd of het antwoord via de e-mail kon worden gegeven en heeft klager met dat doel zijn visite kaartje overhandigd. Enkele dagen later hebben klager en zijn ex-echtgenote hun antwoord gemaild. Klager heeft daarop geen enkele reactie van de arts ontvangen.  

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot gegrond verklaring van zijn klacht.

4.2 De arts heeft ter terechtzitting in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - dat klager in zijn klachten jegens de arts niet-ontvankelijk verklaard dient te worden althans dat die klachten als ongegrond moeten worden afgewezen.

Beoordeling.

4.3 Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het niet gaat om wat er in de G. allemaal is misgegaan. Het tuchtrecht is gericht op het verwijtbaar handelen of nalaten van de individuele beroepsbeoefenaar. De grieven van klager spitsen zich in hoger beroep toe op de eenmalige bespreking tussen klager en de arts op 12 maart 2008 ten aanzien van het niet in behandeling nemen van zijn kinderen. Bovendien is aan de orde de door klager gestelde vervuiling van het dossier.

4.4              Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de arts zich ten opzichte van klager niet duidelijk heeft gemanifesteerd in de rol van eerste geneeskundige (geneesheer-directeur). De arts is zich gaandeweg steeds meer als behandelaar gaan opstellen waarbij de contacten met klager psychotherapeutisch werden ingekleurd.

Niet alleen de zakelijke aspecten, maar ook een professionele inschatting van (verondersteld aanwezige) psychische overbelasting van klager gingen een rol spelen. De arts heeft een behandelrichting aangegeven maar er vervolgens – door niet te reageren op e-mailberichten van klager – geen vervolg meer aan gegeven.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de arts er beter aan had gedaan wel op de e-mail berichten van klager te reageren. Hij had dan ook op een duidelijke wijze het contact met klager kunnen afsluiten. Dat klager - zoals de arts stelt - door de voortdurende correspondentie steeds meer ontregeld zou raken en er in de mailberichten van klager sprake was van smaad en laster, doet daaraan niet af.

Het klachtonderdeel dat de arts ten onrechte niet heeft gereageerd op de e-mail berichten van klager is derhalve in zoverre gegrond. Het is echter van onvoldoende gewicht om het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel te rechtvaardigen.

4.5 De klacht van klager dat er sprake is van “vervuiling” van het dossier heeft klager onvoldoende onderbouwd. Klager benoemt niet om welke feitelijke onjuistheden het precies gaat. Dit klachtonderdeel faalt.  

4.6 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep van klager te worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud en M. Wigleven, leden-juristen en M. Drost en

G. Brinkhorst, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2011, door mr. A.D.RM. Boumans, in tegenwoordigheid van de secretaris.                          Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.