ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1294 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2009.182

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1294
Datum uitspraak: 24-05-2011
Datum publicatie: 19-08-2011
Zaaknummer(s): c2009.182
Onderwerp:
  • Onjuiste verklaring of rapport
  • Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De verpleegkundige is vervangend behandelcoördinator in een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Klager dient de klacht in als biologische vader van zijn twee zoons die beiden in het centrum verbleven in verband met een onderzoek naar klager en zijn kinderen. Klager voert een groot aantal klachten aan die erop neerkomen dat de verpleegkundige geen professionele hulpverleningverantwoordelijkheid heeft. Het RTG oordeelt de klacht als kennelijk ongegrond cq van onvoldoende gewicht en wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2009.182 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat te

                                               Sint Michielsgestel,

tegen

                                               C., verpleegkundige, wonende te D., verweerder in beide                                                       instanties, gemachtigde: mr. A. Overmars, advocaat te

                                               ’s-Hertogenbosch.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klager - heeft op 22 juli 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te      Eindhoven        tegen verpleegkundige C. - hierna de   verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij      beslissing van 11 juni 2009, onder nummer 08110b heeft dat College de klacht als    kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep       gekomen. De verpleegkundige heeft   geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege   van 31 maart 2011 tegelijk behandeld met de zaken A. / E., gz-psycholoog           (C2010.038) en A. / F., psychiater (C2009.183). De zaken zijn niet gevoegd.

            Ter terechtzitting zijn verschenen:  klager bijgestaan door mr. drs. A.H.J. de Kort        voornoemd alsmede de verpleegkundige bijgestaan door mr. A. Overmars voornoemd.

            De zaak is over en weer bepleit. Beide gemachtigden hebben dat gedaan aan de hand             van pleitnota’s die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager en zijn kinderen zijn bij G. behandeld, waar verweerder als behandelaar en vervangend behandelcoördinator werkzaam is.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager heeft een zeer groot aantal klachten over de behandeling in G., zowel met betrekking tot hemzelf als met betrekking tot zijn kinderen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder verwijst vooral naar het namens hem gevoerde algemene verweer. “

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Klager betoogt uitvoerig wat er in G. allemaal mis is gegaan bij de behandeling.

Het tuchtrecht is echter gericht op verwijtbaar handelen of nalaten van een individu. Dat betekent dat in casu voor een tuchtrechtelijke veroordeling van verweerder moet kunnen worden vastgesteld, dat verweerder persoonlijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het enkele feit dat verweerder deel uitmaakt van een organisatie waar (mogelijk) fouten zijn gemaakt, is onvoldoende hem tuchtrechtelijk te veroordelen.

Het is aan het college niet gebleken dat, wat er ook zij van de door klager naar voren gebrachte gang van zaken in G., verweerder individueel aan hem te verwijten fouten heeft gemaakt.

Dit houdt in dat de klacht kennelijk ongegrond is en daarom zal worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven. Het Centraal Tuchtcollege vult deze feiten     met het navolgende aan. De verpleegkundige is vanaf 16 oktober 2007 tot eind

            januari 2008 als behandelcoördinator bij de behandeling van klager en zijn kinderen    betrokken geweest. Hij verving gz-psycholoog E. in verband met haar zwangerschaps-            verlof. 

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot gegrond verklaring van zijn klacht.

4.2 De verpleegkundige heeft ter terechtzitting in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - dat klager in zijn klachten jegens de verpleegkundige niet-ontvankelijk verklaard dient te worden althans dat die klachten als ongegrond moeten worden afgewezen.

Beoordeling.

4.3 Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het niet gaat om wat er in de G. volgens klager allemaal is misgegaan. Het tuchtrecht is gericht op het verwijtbaar handelen of nalaten van de individuele beroepsbeoefenaar. De grieven van klager spitsen zich in hoger beroep met name toe op het verwijt van klager dat de verpleegkundige in het bijzijn van de voogd niet heeft gereageerd op de hulpvraag van klager. Hierover overweegt het Centraal Tuchtcollege het navolgende.

Blijkens de decursus wordt op 29 oktober 2007 door de verpleegkundige geconcludeerd dat de kinderen van klager weliswaar hulp nodig hebben (er wordt zelfs gesproken van een zorgelijke situatie van aanhoudende onvoorspelbaarheid /onveiligheid) maar dat de thuissituatie van de kinderen dermate instabiel is dat de behandeling vooralsnog niet zinvol zal zijn. Vervolgens wordt afgesproken om na verloop van drie maanden een nieuwe afspraak te plannen om te bezien of er op dat moment sprake is van een  stabiele situatie die de kans van slagen van een behandeling groter maakt. De met klager gemaakte afspraak is door de verpleegkundige afgezegd. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege had het onder die omstandigheden op de weg van de verpleegkundige gelegen om vervolgens op korte termijn een nieuwe afspraak met klager te maken. Uit de decursus blijkt echter dat de verpleegkundige eerst op 27 februari 2008 de voogd  benaderd heeft en geïnformeerd heeft naar de stand van zaken met betrekking tot de afspraak met klager. De voogd heeft bij e-mail bericht van 28 februari 2008 de verpleegkundige bericht dat hij door recente ontwikkelingen niet verder met klager is kunnen doorgaan. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de verpleegkundige de vervolgafspraak - mede gelet op de onveilige situatie waarin de kinderen verkeerden - te veel op zijn beloop gelaten en de regie om tot een vervolgafspraak te komen ten onrechte bij de gezinsvoogd gelegd. Daarnaast heeft de verpleegkundige onvoldoende met de gezinsvoogd gecommuniceerd. Het Centraal Tuchtcollege acht dit alles niet juist maar, gelet op het gegeven dat de behandeling nog niet was gestart, niet zodanig ernstig dat de verpleegkundige hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.4 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep van klager te worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud en M. Wigleven, leden-juristen en  S.R. Doop en

drs. D.A. Polhuis, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2011, door mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van de secretaris.                           Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.