ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1292 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.299

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1292
Datum uitspraak: 26-04-2011
Datum publicatie: 18-08-2011
Zaaknummer(s): c2010.299
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat deze haar ten onrechte niet heeft verwezen naar een vaatchirurg en dat deze in de verwijsbrief aan de cardioloog onder meer heeft geschreven dat klaagster lijdt aan een bipolaire stoornis. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.299 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               C., huisarts, wonende te D., werkzaam te B., verweerster in                                                   beide instanties, gemachtigde: mr. M.C. Hoorweg-De Boer,                                       verbonden aan de Stichting VvAA rechtsbijstand.

1.         Verloop van de procedure

            A. – hierna: klaagster - heeft op 2 november 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te    Amsterdam tegen C. – hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van     24 augustus 2010, onder nummer 09/334 heeft dat College de klacht afgewezen.

            Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een    verweer­schrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter    openbare  terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 8 maart 2011, waar      klaagster is verschenen, alsmede de huisarts, bijgestaan door haar gemachtigde.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd:

2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Op 5 juni 2009 is klaagster door verweerster gezien in verband met klachten over tintelingen  aan de handen. Klaagster had meer dan een jaar daarvoor in het E. te B. een operatie aan haar halsslagader ondergaan.

In het medisch dossier heeft verweerster over dit consult genoteerd:

“S Heel verhaal over slechte behandeling hier. Wil co vaten ivm tintelingen in de handen.

O cor gb pulsaties arterien goed, goede doorbloeding

O RRsyst: 174* RRdiastol: 78

E tintelende handen

P v vaatchirurg door haar gewenst, door mij afgewezen, want geen indicatie. voorgesteld naar car te gaan want uit controle daar en wel lange cardiale voorgeschiedenis. Is onder protest accoord.”

In de verwijsbrief aan de cardioloog heeft verweerster geschreven:

“ Graag uw beoordeling van mevrouw A.. Zij heeft last van tintelende handen die ik niet als afkomstig van vaatproblemen kan duiden, ze is zelf echter bang dat daar iets mis mee is.

Zij heeft een bipolaire stoornis waarvoor zij zorg en medicatie weigert en waardoor zij medisch gezien aan waanbeelden lijdt. Zij heeft een arts en assistentes uit ons centrum aangeklaagd bij het medisch tuchtcollege om redenen die niet helemaal duidelijk krijg, er zou haar zorg geweigerd zijn.

Nu vraagt ze om een verwijzing naar een vaatchirurg, bij deze klacht kan ik dat medisch niet verantwoorden. Vanwege de “harde” cardiale voorgeschiedenis heb ik haar voorgesteld haar weer eens door een cardioloog te laten beoordelen mbt haar hart, vandaar deze verwijzing.

Als LO en ECG normaal zijn neem ik graag verdere controle van de bloeddruk ed op me.”

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster klaagster ten onrechte niet heeft verwezen naar een vaatchirurg. Voorts verwijt klaagster verweerster dat zij 

in de verwijsbrief aan de cardioloog onder meer heeft geschreven dat klaagster lijdt aan een bipolaire stoornis.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Met verweerster is het college van oordeel dat er geen indicatie bestond om klaagster naar een vaatchirurg te verwijzen. Verweerster heeft klaagster zorgvuldig onderzocht en er bleek sprake te zijn van een goede arteriële doorbloeding. De verwijzing naar een cardioloog was te rechtvaardigen daar klaagster hartpatiënt was en niet meer onder controle was van een cardioloog. Het verwijt met betrekking tot de opmerking in de verwijsbrief aan de cardioloog over de bipolaire stoorniskan evenmin slagen. Het ware wellicht beter geweest zoals verweerster zelf ook heeft erkend indien zij deze gegevens had geplaatst onder een kopje “medische voorgeschiedenis”, van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geenszins sprake geweest. De opmerking betreft immers een medisch gegeven dat verweerster gerechtigd en zelfs gehouden was om in haar brief te noteren.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47

lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de bestreden        beslissing.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1 Klaagster heeft in beroep de in eerste aanleg aan de huisarts gemaakte verwijten   herhaald en nader toegelicht.

            4.2 De huisarts heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet kan          worden ontvangen in haar beroep, omdat het beroepschrift door het ontbreken van         gronden niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Voor het geval klaagster wel       ontvankelijk is heeft de huisarts gemotiveerd verweer gevoerd.

            4 . 3 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft klaagster in haar       beroepschrift voldoende duidelijk aangegeven dat, en op welke gronden zij het niet         eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Klaagster zal dan ook in   haar beroep worden ontvangen.

4.4 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4.5 Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mrs. G.P.M. van den Dungen en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en B.P.M. Schweitzer en H.J. Blok, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. Van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2011, door mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.