ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1065 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.172

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1065
Datum uitspraak: 19-04-2011
Datum publicatie: 22-04-2011
Zaaknummer(s): C2010.172
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de gz-psycholoog dat zij een verklaring in de zin van artikel 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg heeft opgesteld zonder klager voorafgaand te hebben onderzocht, waardoor klager ten onrechte door de rechter in een gesloten jeugdinrichting is geplaatst. Het RTG oordeelt dat de klacht gegrond is en de gz-psycholoog wordt de maatregel van schorsing opgelegd voor de duur van 10 weken waarvan 8 weken voorwaardelijk, inclusief een coachingstraject en publicatie. Ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat klager ten tijde van de op te maken verklaring feitelijk onvindbaar was omdat hij zwervende was. Op de voet van artikel 29c lid 4 Wet op de Jeugdzorg kon daarom in dit geval de gz-psycholoog instemmen zonder klager voorafgaand te hebben onderzocht. Het CTG verkaart de klacht ongegrond en vernietigt de beslissing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.172:

A., gezondheidszorgpsycholoog, wonende te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde:

mr. drs. C.F.J. Heemskerk, advocaat te Amsterdam,

tegen

C., wonende te D., klager in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep, gemachtigde: mr. F. Gosselaar, advocaat te Winschoten.

1. Verloop van de procedure

C. - hierna te noemen klager - heeft op 4 december 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te G. tegen A. - hierna te noemen gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 mei 2010, onder nummer GP2008/09 heeft dat College de klacht gegrond verklaard en - zakelijk weergegeven - de gz-psycholoog de maatregel van schorsing voor de duur van 10 weken opgelegd, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en daaraan de voorwaarde van een coachingstraject verbonden. Tevens heeft het Centraal Tuchtcollege bepaald dat de beslissing zodra zij onherroepelijk is geworden, zal moeten worden gepubliceerd.

De gz-psycholoog is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 februari 2011, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

mr. F. Gosselaar, en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. drs. C.F.J. Heemskerk. De zaak is door beide partijen over en weer bepleit aan de hand van pleitaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1 Verweerster is werkzaam als gezondheidszorgpsycholoog bij het E. Centra voor Wonen, Zorg en Welzijn F..

Klager heeft maart/begin april 2008 in een van deze centra verbleven.

2.3 Bij beschikking van 9 april 2008 is door de kinderrechter in de rechtbank G. onder meer bepaald dat machtiging wordt verleend tot voorlopige (spoed)uithuisplaatsing van klager in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van vier weken.

2.4 Bij beschikking van 23 april 2008 is door de kinderrechter in de rechtbank G. voornoemde beschikking bekrachtigd met dien verstande dat een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten Jeugdzorg is afgegeven tot 9 juli 2008. Bij beschikking van 9 juli 2008 is de termijn van plaatsing door dezelfde rechtbank verlengd tot 20 augustus 2008.

2.5 Bij beschikking van 29 juli 2008 heeft het gerechtshof te H. de

beschikking van de kinderechter in de rechtbank G. van 9 juli 2008

vernietigd, het verzoek tot uithuisplaatsing van klager in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg afgewezen en bepaald dat de gesloten plaatsing van klager onmiddellijk dient te worden opgeheven.

Verweerster heeft op 3 april 2008 een zogenaamde “verklaring van gedragswetenschapper cf artikel 29b lid 5” Wet op de Jeugdzorg opgesteld.

Hierin is onder meer de volgende passage opgenomen:

“Het beeld van de cliënt doet denken aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis.

Observatiediagnostiek in een daarvoor geschikte onderzoek-woonomgeving is

van groot belang. Binnen de residentiele instellingen is dit niet mogelijk.”

Verweerster heeft voor het opstellen van deze rapportage klager niet gezien of

gesproken.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerster heeft rapportage over klager uitgebracht zonder hem ooit te hebben gesproken of te hebben gezien. Klager heeft evenmin inzage gehad in het rapport dat over hem is geschreven. Verweerster heeft hiermee in strijd gehandeld met haar

beroepsnormen.

4. Het verweer

Verweerster ontkent de juistheid van het door klager gestelde niet. Zij voert echter ter verdediging het volgende aan. Op de dag, 3 april 2008, dat zij een afspraak had met klager had in het Centrum voor Wonen, Zorg en Welzijn F. van het E. bleek hij daar niet meer te verblijven. Omdat de gedragskundigen van Bureau Jeugdzorg, evenals de afdelingsmanager van het E. waar klager verbleef, zich grote zorgen over hem maakten, voelde verweerster zich zodanig onder druk staan dat zij heeft gemeend te moeten rapporteren op basis van hetgeen zij over klager had gelezen en van anderen had gehoord. Op grond van die kennis heeft zij gemeend te kunnen oordelen dat het beeld dat zij van klager heeft verkregen doet denken aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Verweerster stelt nooit eerder op deze wijze te werk te zijn gegaan en erkent dat haar handelen niet juist is geweest.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het

College als volgt.

5.1 Het gaat in deze zaak om een rapportage die is uitgebracht met het oog op een voorgenomen verzoek van Bureau Jeugdzorg G. aan de kinderrechter om een machtiging tot plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg te verkrijgen. Bij een dergelijke gesloten plaatsing gaat het om een gedwongen opname van de minderjarige waarbij diens vrijheid wordt beperkt in die zin dat hij verplicht is te verblijven binnen de accommodatie waar hij wordt geplaatst en het daarbij behorende terrein. De machtiging maakt het voorts mogelijk dat de jeugdige verplicht wordt mee te werken aan behandeling die zijn vrijheden verder aantasten.

5.2 Een machtiging tot plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg kan op grond van artikel 29bWet op de Jeugdzorg onder meer worden verleend indien -tweede lid onder a - de jeugdige onder toezicht is gesteld en - derde lid- de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ten aanzien van het zich voordoen van de in het derde lid genoemde situatie dient ingevolge het vijfde lid van genoemd artikel te blijken van de instemming daarmee van een gedragswetenschapper, die de jeugdige met het oog op het kunnen geven van die instemming kort tevoren heeft onderzocht.

Verweerster adviseert in haar rapportage van 3 april 2008, hiervoor onder 2.6 genoemd, tot opneming in een gesloten setting zonder klager te hebben gezien of gesproken. Zij vermeldt in haar verklaring dat het onderzoek van klager feitelijk onmogelijk was, maar onderbouwt dit naar het oordeel van het College onvoldoende. Uit de verklaring blijkt evenmin dat de situatie als bedoeld in artikel 29c lid 4 Wet op de Jeugdzorg zich voordeed en wat deze dan inhield. Het College stelt vast dat verweerster daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 29 b onder 5 van de Wet op de Jeugdzorg.

5.3 Bij het nemen van een beslissing met betrekking tot een door Bureau Jeugdzorg gevraagde machtiging voor het toepassen van een maatregel als plaatsing in een gesloten accommodatie, wordt door de rechter die daarover moet beslissen grote betekenis gehecht aan de verklaring van de gedragsdeskundige. Het gaat immers over een materie waarop de rechter voorlichting behoeft van een gespecialiseerde academicus. De rechter dient dan ook bij een rapportage als de onderhavige er zonder meer vanuit te kunnen gaan dat deze volgens de regelen van een professionele beroepsuitoefening tot stand is gekomen. Daarbij is onaanvaardbaar dat een psycholoog zulke verstrekkende conclusies trekt als in het onderhavige geval, zonder de cliënt in kwestie te hebben onderzocht. Dit is ook in strijd met de wet. Verweerster had kunnen en moeten beseffen dat de door haar opgestelde verklaring voor klager grote, niet terug te draaien gevolgen zou kunnen hebben. Dit klemt te meer nu deze gevolgen ook daadwerkelijk zijn ingetreden door een gesloten opname van klager, waardoor hij ruim drie maanden van zijn vrijheid beroofd is geweest.

5.4 Hetgeen verweerster ter verdediging van haar handelen heeft aangevoerd acht het College niet overtuigend. Van een professionele beroepsbeoefenaar als verweerster, die in haar werk regelmatig zal worden geconfronteerd met druk van instanties, mag worden verwacht niet toe te geven aan deze druk van derden.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder “2. Vaststaande feiten” staan weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In eerste aanleg heeft klager de gz-psycholoog -kort gezegd- verweten dat zij over klager een instemmende verklaring in de zin van artikel 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg heeft uitgebracht zonder hem ooit te hebben gehoord of te hebben gezien, en zonder dat klager inzage heeft gehad in die verklaring. Van het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat dit verwijt gegrond is en van de opgelegde maatregel van schorsing inclusief het bevolen coachingstraject en de publicatie, is de gz-psycholoog in beroep gekomen. Zij concludeert het beroep gegrond te verklaren en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de opgelegde maatregelen te heroverwegen.

4.2 In eerste aanleg wordt niet geklaagd over de inhoud van de door de gz-psycholoog opgestelde instemmende verklaring. Het Regionaal Tuchtcollege heeft in zijn beslissing dan ook terecht de inhoud van die verklaring buiten beschouwing gelaten, en in hoger beroep komt het derhalve evenmin aan bod.

4.3 Ter beantwoording van de vraag of zich een situatie voordeed zoals bedoeld in artikel 29 c lid 4 Wet op de Jeugdzorg op grond waarvan een gedragswetenschapper een verklaring kan afgeven zonder de jeugdige kort te voren te hebben onderzocht aangezien dit feitelijk onmogelijk was, overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Ter zitting is komen vast te staan dat klager op of omstreeks 2 en 3 april 2008 niet traceerbaar was aangezien hij aan het zwerven was. Daarmee is voor het Centraal Tuchtcollege komen vast te staan dat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 29 c lid 4 Wet op de Jeugdzorg, waarin het voor de gz-psycholoog feitelijk onmogelijk was om klager te onderzoeken.

4.4 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de gz-psycholoog voorts in beroep voldoende aannemelijk gemaakt dat zij van diverse hulpverleners van Bureau Jeugdzorg over klager informatie heeft verkregen waaruit ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bleken zoals geformuleerd in artikel 29c lid 2 Wet op de Jeugdzorg. Tevens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat de gz-pyscholoog niet mocht vertrouwen op de juistheid van de aldus verkregen informatie.

4.5 Conclusie is dat de gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en op de voet van artikel 29c lid 4 Wet op de Jeugdzorg haar instemmende verklaring jegens Bureau Jeugdzorg over klager kon afgeven zonder klager voorafgaand te hebben onderzocht. Dit brengt met zich dat het beroep slaagt. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege kan niet in stand blijven en het Centraal Tuchtcollege zal, opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijke klacht alsnog ongegrond verklaren. De aan de gz-psycholoog opgelegde maatregel van schorsing, inclusief het coachingstraject en de publicatie, komt hiermee te vervallen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mrs. W.P.C.M. Bruinsma en H.C. Cusell, leden-juristen en drs. R.M.H. Schmitz en

prof.dr. M.J. M. van Son, leden-beroepsgenoten en mr. E.B. Schaafsma-van Campen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 april 2011, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.