ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1058 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.279
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1058 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-04-2011 |
Datum publicatie: | 22-04-2011 |
Zaaknummer(s): | C2010.279 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater. Klager is op basis van verklaring van de arts met rechterlijke machtiging opgenomen in psychiatrisch ziekenhuis. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat de arts de verklaring valselijk heeft opgemaakt zoals hem door klager wordt verweten en wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt in beroep het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2010.279 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, wonende te D., verweerder in hoger beroep en in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
Appellant - hierna klager - heeft op 24 februari 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen verweerder - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 juni 2010, onder nummer 2009H039, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft van de mogelijkheid een verweerschrift in beroep in te dienen geen gebruik gemaakt.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 maart 2011, waar klager en de arts zijn verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
2.1 Klager, geboren op 30 oktober 1959, heeft in december 1998 een hartoperatie ondergaan in het E. te F..
2.2
Op 26 juni 2001 heeft de huisarts van klager (G.) naar aanleiding van toenemende psychische
klachten en relatieproblemen, de RIAGG (acute dienst) in zorg geroepen bij klager.
2.3 De arts, werkzaam bij de RIAGG, heeft op 21 februari 2002 een psychiatrisch onderzoek verricht bij klager. Het onderzoek werd verricht met het oog op het verkrijgen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). De arts heeft in verband daarmee overleg gepleegd met de huisarts van klager en sociaal psychiatrisch verpleegkundige H..
2.4 Het onderzoek is vastgelegd in een geneeskundige verklaring van de arts, gedateerd 25 februari 2002. De arts stelde de diagnose ‘ernstig paranoïde psychotisch gestoorde man met cardio-chirurgische operatie in anamnese’. In antwoord op de vraag op grond van welke symptomen, gedragingen en feiten geoordeeld is dat betrokkene lijdt aan een stoornis van geestvermogens, heeft de arts het volgende opgemerkt:
“ Cliënt is lijdende aan een chronische waanstoornis, welke bovendien nog beïnvloed wordt door voodoo en winti. Cliënt moet zijn gezin beschermen, maar bedreigt het onder invloed van voodoo en winti. Hij leeft al een jaar in een auto, geparkeerd in de buurt van de vroegere echtelijke woning. Bovendien heeft hij zich daadwerkelijk agressief gedragen naar ex echtgenoot en kinderen, zie mutaties op te vragen bij de politie van B.. Daarnaast heeft hij een poging van verwurging van zijn ex echtgenote gedaan, heeft met messen staan zwaaien en dreigt het gezin van kant te maken. Cliënt achtervolgt zijn gezin op straat. Door de brievenbus dreigt hij met scheld- en gilpartijen. Hij post bij de basisschool van zijn jongste dochter. Alle gezinsleden hebben angst- en spanningsklachten. Cliënt zelf heeft in het verleden een uitgebreide cardio-chirurgische operatie ondergaan, waarvan hij redelijk goed genezen is. ”
2.5 Op basis van de verklaring van de arts en op verzoek van de Officier van Justitie van 26 februari 2002, is klager met een rechterlijke machtiging, afgegeven bij beschikking van 14 maart 2002 door de Rechtbank F., opgenomen bij I.. Opname heeft geduurd van 25 maart 2002 tot 20 augustus 2003. Na deze periode is klager poliklinisch in zorg gebleven. I. heeft de diagnose ‘organisch psychosyndroom’ gesteld ontstaan na de hartoperatie van klager in december 1998.
3. De klacht
Klager stelt dat de arts hem door middel van een valse verklaring en valse beschuldigingen ten onrechte heeft laten opnemen in het I.. De werkelijke reden was gelegen in het voorkomen van een aanklacht jegens het E. die verband hield met de geneeskundige behandeling van klager in 1998. Klager stelt voorts dat de arts zonder diens toestemming het medisch dossier van klager heeft ingezien.
4. Het standpunt van de arts
De arts stelt dan (het Centraal Tuchtcollege leest: dat) hem geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De arts heeft klager bij de crisisdienst RIAGG beoordeeld. De arts heeft de diagnose paranoïde psychose gesteld, welke diagnose nog steeds valide is, zo maakt de arts uit de overgelegde medische informatie op. De arts heeft destijds zijn verklaring aangaande de beoordeling van klager aan het medisch dossier van klager toegevoegd. Deze toevoeging is vastgelegd in de rechterlijke machtiging, waarmee klager is opgenomen.
5. De beoordeling
5.1 Het College maakt uit de nagezonden medische stukken op dat klager door bemiddeling van de huisarts is gezien door de RIAGG, alwaar de arts werkzaam was. De toestand van klager was van dien aard dat deze mogelijk een gedwongen opname rechtvaardigde. Op de procedure van gedwongen opname is de Wet BOPZ van toepassing. Ingevolge de Wet BOPZ kan de rechter op verzoek van de Officier van Justitie een voorlopige machtiging verlenen om iemand die gestoord is in zijn geestvermogens, in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven ( artikel 2, eerste lid, Wet BOPZ). Een machtiging als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter a. de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en b. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend (artikel 2, tweede lid, Wet BOPZ). Bij een verzoek tot verlening van een voorlopige machtiging, moet een verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort te voren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was, worden overgelegd, aldus artikel 5 Wet BOPZ. Uit de verklaring dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 2 zich voordoet.
5.2 In het onderhavige geval heeft de arts klager onderzocht en bedoelde geneeskundige verklaring opgesteld. Het College heeft geen aanwijzingen dat de arts de verklaring valselijk heeft opgemaakt of anderszins in zijn verklaring onwaarheden heeft vermeld. De gronden vinden steun in de mutaties van de politie en de diagnose van de arts wordt ondersteund door medische bescheiden verkregen van de behandelend sector. Aldus kan naar het oordeel van het College de arts geen verwijt op dit punt worden gemaakt.
5.3 Dat de arts het medisch dossier van klager heeft ingezien zonder diens toestemming is naar het oordeel van het College evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. De geneeskundige verklaring dient ingevolge artikel 5, eerste lid, Wet BOPZ inzicht te verschaffen in de actuele situatie van de betrokkene. De verklaring moet met redenen zijn omkleed en zijn ondertekend. Bovendien dient ingevolge artikel 5, derde lid, Wet BOPZ, de arts zo mogelijk overleg te plegen met de huisarts en de behandelend psychiater. Aldus was het op grond van een wettelijke bepaling een plicht van de arts om het medisch dossier van klager in te zien en zo mogelijk te spreken met andere artsen, zulks uitsluitend in het belang van klager zelf. Dat klager dat anders heeft ervaren, valt te betreuren, maar maakt niet dat de arts een verwijt treft. “
3. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
4.1. In beroep heeft klager zijn oorspronkelijke klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2. De arts heeft de stellingen van klager gemotiveerd weersproken.
4.3. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep wordt verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,
mrs. P.J. Wurzer en R. Veldhuisen, leden-juristen en prof.dr. P.P.G. Hodiamont en M. Drost, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 april 2011, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.