ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1038 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.055

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1038
Datum uitspraak: 12-04-2011
Datum publicatie: 18-04-2011
Zaaknummer(s): C2010.055
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de bedrijfsarts dat deze medische informatie heeft opgevraagd bij de behandelend arts, zonder daarvoor schriftelijk toestemming te hebben verkregen. Voorts verwijt klager de bedrijfsarts een onjuiste diagnose van de behandelend arts te hebben bevestigd en overgenomen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft alleen het eerste klachtonderdeel behandeld en ter zake de maatregel van waarschuwing opgelegd. Klager komt, ondanks het opleggen van een maatregel in eerste aanleg, in hoger beroep omdat het Regionaal Tuchtcollege zijn tweede klacht niet in het oordeel heeft betrokken. Het Centraal College stelt vast dat het Regionaal Tuchtcollege heeft verzuimd op het tweede klachtonderdeel te beslissen. Niettegenstaande het bepaalde in artikel 73 lid 1 sub a Wet BIG, is klager daarom ontvankelijk in hoger beroep. Het Centraal College verwerpt het beroep, nu is gebleken dat de bedrijfsarts op gebruikelijke, zorgvuldige en adequate wijze tot een diagnose is gekomen. Dit is afgezien van het feit, dat de vereiste schriftelijke machtiging voor het opvragen van informatie heeft ontbroken, waarover in eerste aanleg terecht is geklaagd.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.055 van:

                                               A., wonende te B., appellant,

tegen

                                               C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in hoger beroep.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 19 juni 2008 bij het     Regionaal Tuchtcollege te         Zwolle tegen C. - hierna te noemen de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij      beslissing van 28 januari 2010, onder nummer 129/2008 heeft dat College de klacht       gegrond verklaard en de bedrijfsarts de maatregel van waarschuwing opgelegd.

            Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een       verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal      Tuchtcollege van 10 februari 2011, waar is verschenen de bedrijfsarts. Klager is niet           verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

2.                  DE FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is in november 2002 arbeidsongeschikt geraakt. In het kader van de verzuimbegeleiding is klager door verweerder, die als bedrijfsarts was verbonden aan E. te D., op diens spreekuur gezien op 28 februari 2003, 20 juni 2003 en op 11 juli 2003. Naar aanleiding van het laatstgenoemde contact met klager heeft verweerder informatie over klager ingewonnen bij diens behandelend psychiater in opleiding F. in het G.-ziekenhuis te B.. In de decursus gedateerd 11 juli 2003 heeft verweerder – voor zover hier van belang - genoteerd:

"Nader overleg met psychiater F. heeft plaatsgevonden met toestemming betrokkene."

3.                  HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat verweerder in tegenstelling tot wat in de decursus van 11 juli 2003 staat vermeld, zonder voorafgaande toestemming van klager medische informatie heeft opgevraagd bij zijn behandelend psychiater in opleiding F..

4.                  HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij weliswaar geen schriftelijke toestemming aan klager heeft gevraagd en verkregen, maar wel mondelinge, nu dat uit de decursus van 11 juli 2003 blijkt. Van onjuist of onzorgvuldig handelen is geen sprake geweest. Verweerder heeft uit zorgvuldigheid de informatie opgevraagd. 

5.                  DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1       Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2       Om de klacht te kunnen beoordelen is onderzocht of en zo ja in welke vorm, verweerder toestemming van klager moest vragen voor het inwinnen van medische informatie over hem.

5.3       Relevante regelgeving is de 'Code gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en reïntegratie' van de KNMG. Hierin staat voorgeschreven dat een bedrijfsarts uitsluitend met een schriftelijke machtiging van de patiënt inlichtingen kan inwinnen bij de curatieve sector. Mondelinge toestemming c.q. een notitie in de decursus volstaat derhalve niet. Voor gegevensuitwisseling bestaat zelfs een speciaal machtigingsformulier. Dit is al vele jaren gebruikelijke praktijk.

Ter onderbouwing het volgende citaat uit de betreffende code (2007-versie, p. 15/16):

 "De toestemming wordt verleend door middel van het afgeven van een schriftelijke machtiging. Deze machtiging dient aan te geven welke informatie door welke arts in welke functie, aan welke andere arts wordt gevraagd. De patiënt/werknemer tekent de machtiging, samen met de informatievragende arts. De patiënt/werknemer kan desgewenst toestemming geven voor aanvullend overleg en afstemming van inzicht. De patiënt/werknemer dient hiervoor apart toestemming te verlenen. Daarvoor is nodig dat hij geïnformeerd is over de inhoud van de aanvullende communicatie. In de aantekeningen die beide artsen in het dossier maken naar aanleiding van dit overleg - in termen van aandachtspunten en conclusies - zal de patiënt/werknemer op verzoek inzage moeten krijgen.

Het voorgaande betekent dat in een machtiging is opgenomen:

* de context en het doel van de vraag om informatie (behandeling, verzuimbegelei-ding, claimbeoordeling, reïntegratieplan);

* de positie van de vragende arts (behandelaar, bedrijfsarts (al dan niet als werknemer van een arbodienst), verzekeringsarts UWV, medisch adviseur verzekeringsmaatschappij); de eigen bevindingen van de vragende arts;

* de aanvullende vragen;

* eventueel afzonderlijke toestemming voor aanvullend overleg en afstemming van inzicht."

5.4       Nu door verweerder is bevestigd dat hij geen schriftelijke toestemming van klager heeft gevraagd voor het inwinnen van de medische informatie bij de behandelaar van klager, moet de klacht gegrond worden verklaard.

5.5.      Ten aanzien van de op te leggen maatregel heeft het college het volgende overwogen.

Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij zich wel bewust is van de noodzaak schriftelijke toestemming te vragen voor het opvragen van medische gegevens, maar het in dit geval kennelijk is vergeten. Verder heeft verweerder volgens zijn zeggen slechts éénmalig contact met de betreffende behandelaar van klager gehad. Ten slotte heeft verweerder verklaard dat hij de bedoeling heeft gehad met het inwinnen van de medische gegevens het belang van klager te dienen.

Het college is daarom van oordeel dat de lichtste maatregel - 'waarschuwing' -  recht doet aan verweerders handelen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de feiten             zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder ‘2. DE            FEITEN’ zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1       Klager is van de bestreden beslissing in hoger beroep gekomen. Klager stelt,   zakelijk weergegeven, dat het Regionaal Tuchtcollege slechts acht heeft geslagen op één van de twee klachten die hij ten aanzien van de bedrijfsarts heeft geformuleerd.   Klager komt niet in beroep van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor       zover daarin de eerste klacht gegrond is verklaard. Het beroep strekt ertoe dat het     Centraal Tuchtcollege de tweede klacht alsnog in de beoordeling betrekt.

            4.2       De bedrijfsarts heeft geen verweerschrift ingediend, maar heeft mondeling ter   zitting verweer gevoerd.

            4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Klager heeft bij het Regionaal Tuchtcollege bij klaagschrift van 18 juni 2008 een aantal klachten ingediend tegen   vier BIG geregistreerde beroepsbeoefenaars, onder wie de bedrijfsarts. Klager heeft          in bijlage 1 bij zijn klaagschrift per verweerder schematisch weergegeven welke             verwijten de desbetreffende beroepsbeoefenaar worden gemaakt.

            4.4       Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat klager in eerste aanleg ten aanzien van            de bedrijfsarts             inderdaad twee klachten heeft geformuleerd. Klager stelt zich derhalve            terecht op het standpunt dat het Regionaal Tuchtcollege heeft verzuimd zijn klachten     volledig te behandelen. Klager kan daarom in hoger beroep worden ontvangen,       niettegenstaande het bepaalde in artikel 73 lid 1 sub a van de Wet BIG.

            4.5       Het klachtonderdeel dat ingevolge het voorgaande in hoger beroep ter            beoordeling voorligt is het volgende. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij ten       onrechte de onjuiste diagnose van schizofrenie, die door de behandelaar van klager            werd vastgesteld, heeft bevestigd en overgenomen.

            4.6       Desgevraagd heeft de bedrijfsarts verklaard dat hij bij zijn beoordeling de       diagnose heeft gehanteerd die hij zelf door onderzoek en op grond van wat klager hem          vertelde al vermoedde, en welke diagnose vervolgens werd bevestigd door de medisch       specialist en behandelaar van klager, bij wie de bedrijfsarts informatie heeft     opgevraagd.

            4.7       Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is de door de bedrijfsarts        omschreven handelwijze – afgezien van het feit dat de benodigde schriftelijke        machtiging voor het opvragen van informatie door de bedrijfsarts heeft ontbroken,           waarover in eerste aanleg terecht is geklaagd – gebruikelijk, zorgvuldig en adequaat    geweest. De bedrijfsarts kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit          dat hij de door een ter zake kundig medisch specialist vastgestelde diagnose heeft    overgenomen, temeer nu deze diagnose overeenkwam met de bevindingen uit het             eigen onderzoek van de bedrijfsarts.

            4.8       De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege ook voor het overige niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden          verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

mr.drs. M.J. Kelder en mr.drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2011, door mr. E.J. van Sandick, in tegenwoordigheid van de secretaris. 

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.