ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1015 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.171

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1015
Datum uitspraak: 24-03-2011
Datum publicatie: 01-04-2011
Zaaknummer(s): C2010.171
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. Klaagster verwijt de tandarts onder meer dat hij geweigerd heeft haar een afschrift van het medisch dossier te verstrekken. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing op dit punt. Uitgangspunt is dat een arts in beginsel gehouden is een patiënt desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van het medisch dossier te verschaffen. De tandarts heeft, noch destijds richting klaagster, noch in het kader van deze procedure, bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die in het aan de orde zijnde geval afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigden. Het Centraal College verklaart de klacht in zoverre gegrond en legt een waarschuwing op.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.171 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: C.,

tegen

                                               D., tandarts, werkzaam te E.,   verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 10 april 2009 bij het Regionaal Tucht­         college te Zwolle tegen D. - hierna te noemen de tandarts- een klacht ingediend. Bij            beslissing van 17 juni 2010, onder nummer 075/2009 heeft dat College de klacht   afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De             tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 3 februari 2011, alwaar de tandarts is verschenen. Klaagster is niet         verschenen, naar het College heeft begrepen vanwege familieomstandigheden.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd:

”2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Verweerder is als tandarts verbonden aan het F. in het G. te E. en is daarnaast als tandarts werkzaam in tandartsenpraktijk ‘H.’ te E..

Klaagster was door een kaakchirurg uit I. verwezen naar verweerder. Bij verweerder hebben twee consulten plaatsgevonden. Deze consulten vonden plaats in tandartsenpraktijk H.. Het eerste consult was op 10 juni 2006 en duurde 90 minuten. Verweerder noteert: “verwezen door kaakchirurg I.. Zeer uitgebreid consult. Patiënte op vele adressen bekend, laat spoor achter.”

Het tweede consult vindt plaats op 19 juni 2006. Verweerder noteert: “Vooraf het dossier F. bestudeerd. Vandaag telefonisch contact met huisarts gehad. Volstrekte afwezigheid van ziekte-inzicht. Accoord met ‘conditioneel’ behandelrelatie aangaan., d.w.z.: geen tandheelkundige hulp zonder psychiatrische hulp. Patiënte hiermee geconfronteerd, zij reageert door de ‘klaarzittende’ echtgenoot op te halen, die mij de les zou lezen… Patiënte is weggegaan zonder een behandelrelatie te willen aangaan.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-:

Weigering afschrift medisch dossier te verstrekken;

Onheuse behandeling, grievende uitlatingen en trachten te stigmatiseren;

Weigering ongedaan maken beweringen;

Dat hij niet klip en klaar heeft aangegeven dat hij niet als tandarts van het G. werkte, waardoor onduidelijk is wat het dossier van verweerder is. Verweerder had ook het dossier van het G. in moeten brengen in de tuchtprocedure.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij inderdaad niet tijdig gevolg heeft gegeven aan het verzoek van klaagster om een afschrift van haar dossier. Van een weigering was echter geen sprake. 

Verder blijkt uit de door verweerder ingediende stukken dat hij zich op het standpunt stelt dat hij ten opzichte van klaagster niet verwijtbaar heeft gehandeld. 

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Klaagster heeft verweerder op 2 september 2008 om een afschrift van haar dossier verzocht. Verweerder heeft aan dat verzoek pas gehoor gegeven in september 2009. Hij heeft een afschrift van het dossier als bijlage bij zijn verweerschrift in deze procedure gevoegd.

Het spreekt voor zich, verweerder erkent dat ook impliciet, dat het beter was geweest als verweerder eerder aan het verzoek om een afschrift van het dossier gehoor had gegeven. Gelet echter op het geheel van de omstandigheden, waarbij met name het feit dat van daadwerkelijke behandeling geen sprake is geweest en verweerder de indruk kon krijgen dat het klaagster ging om haar dossier bij het G. (waarover hieronder meer), alsmede het feit dat verweerder thans een afschrift van zijn eigen, summiere dossier heeft overgelegd, gaat het te ver verweerder met betrekking tot deze ongelukkige gang van zaken een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Blijkens het proces-verbaal van het vooronderzoek is klaagster van oordeel dat verweerder ook het tandheelkundig dossier van klaagster uit het G. had moeten overleggen.

Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij was doorverwezen naar verweerder in zijn hoedanigheid van tandarts verbonden aan het F. van het G..

Hoe dit ook zij, vast staat (en niet is gebleken dat klaagster daar bezwaar tegen heeft gemaakt) dat de consulten van klaagster bij verweerder hebben plaatsgevonden in zijn praktijk ‘H.’. Als bijlage bij de repliek heeft klaagster een brief van 19 maart 2009 overgelegd met het verzoek om afschriften van het medisch dossier gericht aan verweerder op dat praktijkadres. Dat verweerder op dat verzoek niet het dossier van het G. van klaagster heeft overgelegd is hem niet te verwijten. Verweerder is immers geen houder van dat dossier. Dat is het G.. Een verzoek om een afschrift van dat dossier dient aan het G. te worden gericht.

5.3 Ook overigens is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake geweest.

Verweerder heeft in een eerste consult 90 minuten met klaagster gesproken. Het siert verweerder dat hij zich, voordat hij aan een eventuele behandeling van klaagster begon, zich heeft verdiept in het dossier van klaagster bij het F. van het G., waar klaagster onder behandeling was geweest, en contact heeft gehad met de huisarts van klaagster.

Dat verweerder klaagster in het tweede consult dat 30 minuten duurde, heeft aangegeven dat hij haar slechts in behandeling wilde nemen indien zij ook hulp zou zoeken voor niet-somatische aspecten van haar problemen acht het college goed verdedigbaar. Het tweede en het derde klachtonderdeel slagen daarom niet.

5.4 Het college is dan ook van oordeel dat verweerder niet is tekortgeschoten in de zorg die hij als tandarts ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten en dat de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. DE FEITEN” van de      beslissing in eerste aanleg.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1 Klaagster richt zich in hoger beroep tegen alle onderdelen van de bestreden          beslissing.

            4.2 Ten aanzien van het verwijt dat de tandarts heeft geweigerd klaagster haar medisch           dossier te verstrekken, overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

            Uitgangspunt is dat een arts in beginsel gehouden is een patiënt desgevraagd zo spoedig          mogelijk inzage in en afschrift van het medisch dossier te verschaffen. De tandarts heeft,       noch destijds richting klaagster, noch in het kader van deze procedure, bijzondere feiten         of omstandigheden aangevoerd die in het aan de orde zijnde geval afwijking van dit             uitgangspunt rechtvaardigden.

            Zijn betoog dat hij afgifte van het medisch dossier niet in het belang van klaagster        achtte, heeft in elk geval niet als zodanig te gelden. Dat de tandarts pas na een jaar aan        het verzoek van klaagster gehoor heeft gegeven, kan hem dan ook tuchtrechtelijk       worden aangerekend.

            De klacht is in zoverre gegrond, zodat overweging 5.2 van de bestreden beslissing niet            in stand kan blijven.

            4.3 Ten aanzien van de overige klachtonderdelen heeft de behandeling in hoger           beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot        andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste     aanleg, zodat het beroep in zoverre moet worden verworpen.

            4.4 Wa t betreft het gegronde deel van klacht acht het Centraal Tuchtcollege de           oplegging van een waarschuwing aan de tandarts passend en toereikend.

            Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover de                                       klacht in alle onderdelen ongegrond is verklaard;

                                               en opnieuw rechtdoende:

                                               verklaart de oorspronkelijke klacht gedeeltelijk gegrond, zoals                                                hiervoor onder 4.2 is overwogen;

                                               legt aan de tandarts de maatregel van waarschuwing op;

                                               verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mrs. R. Veldhuisen en P.M. Brilman, leden-juristen en mr.drs. R. van der Velden en

drs. H.J. van Iterson, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. Van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 24 maart 2011, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.