ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0999 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.062

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0999
Datum uitspraak: 15-03-2011
Datum publicatie: 29-03-2011
Zaaknummer(s): C2010.062
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is werkzaam in de voedselverpakkingsindustrie. Klager heeft zich ziek gemeld omdat hij lijdt aan een jeukende huiduitslag. De klacht houdt in dat de bedrijfsarts klager weer  aan het werk heeft gestuurd, terwijl hij leed aan wondroos of een “vergelijkbare allergie”. De bedrijfsarts heeft vastgesteld dat geen sprake was van wondroos. Later is vast komen te staan dat klager leed aan een allergie voor een bepaalde stof in thee. Klager kwam mogelijk beroepshalve in contact met deze stof. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen als zijnde kennelijk ongegrond. Het Centraal College overweegt dat, gelet op de door de bedrijfsarts gestelde diagnose, geen nader onderzoek geïndiceerd was. Door de afwezigheid van eczeem op de handen, is begrijpelijk dat de bedrijfsarts niet heeft gedacht aan een met het werk verband houdende aandoening en geen verder daarop gericht onderzoek heeft verricht. Het Centraal College verwerpt het hoger beroep.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2010/062 van:

                                               A., wonende te B., appellant,

tegen

                                               C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in hoger beroep,

                                               gemachtigde: mr. H. Foudraine, advocaat te De Meern.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 19 maart 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege             te Groningen tegen C. - hierna te noemen de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij   beslissing van 10 november 2009, onder nummer G2009/19 heeft dat College de     klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De       bedrijfsarts heeft een          verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal      Tuchtcollege van 10 februari 2011, waar zijn verschenen klager en de bedrijfsarts,   deze laatste bijgestaan door mr. H. Foudraine.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft  aan zijn voormelde beslissing de volgende    overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. Beoordeling van de klacht

            1.   De klacht houdt in dat de bedrijfsarts klager op 2 december 2008 aan het werk heeft gestuurd terwijl hij leed aan wondroos of een “vergelijkbare allergie”.

            2.   De bedrijfsarts bestrijdt dit; hij zag een oppervlakkige schimmelinfectie die

                  geen beletsel vormde voor werkhervatting in de voedselverpakkings-

                  industrie.

            3.   De bevinding van de bedrijfsarts vindt steun in een aantekening van de

huisarts van klager, waaruit blijkt dat deze op 14 april 2008 eveneens een schimmelinfectie heeft vastgesteld.

            4.   Het dossier bevat overigens onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de bedrijfsarts een onjuiste diagnose heeft gesteld, dat hij heeft miskend dat klager leed aan de door hem genoemde aandoeningen en dat hij hem ten onrechte aan het werk heeft gestuurd.

5.   Voor zover klager er nog over klaagt dat de bedrijfsarts hem niet heeft gewezen op de mogelijkheid van een “second opinion”, heeft de bedrijfsarts daartegen ingebracht dat daarvoor naar zijn mening geen reden was, omdat hij de indruk had dat klager zijn werk zou hervatten. Klager heeft de juistheid van die indruk op zijn beurt onvoldoende gemotiveerd bestreden. Bij die stand van zaken bestond er voor de bedrijfsarts geen verplichting klager op de genoemde mogelijkheid te wijzen.

3. De slotsom

De beide klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond. Dit leidt tot de volgende beslissing.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   volgende feiten en omstandigheden.

            3.1       De bedrijfsarts heeft klager gezien op het spreekuur van 2 december 2008 in verband met een jeukende huiduitslag. Klager had aan zijn werkgever te kennen   gegeven dat hij last had van wondroos. De bedrijfsarts heeft vastgesteld dat van       wondroos geen sprake was, en heeft geadviseerd dat geen bezwaar bestond tegen      werkhervatting door klager.

            3.2       Gebleken is, dat klager een allergische reactie ondervindt van de stof  bergamot olie, die voorkomt in Earl Grey thee. Klager was werkzaam bij een         voedselverpakkingsbedrijf. Onder meer het ompakken van thee behoorde tot zijn       werkzaamheden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1       Klager is  van de bestreden beslissing in hoger beroep gekomen. Klager heeft             zijn standpunten en klachten, zoals verwoord in eerste aanleg, in hoger beroep       herhaald en toegelicht. Het beroep strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de          bestreden beslissing vernietigt en alsnog een maatregel oplegt.

            4.2       De bedrijfsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met de conclusie het          beroep te verwerpen.

            4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat, gelet op de door de bedrijfsarts      gestelde diagnose, geen onderzoek van het onderlijf geïndiceerd was. Door de             afwezigheid van eczeem op de handen, is begrijpelijk dat de bedrijfsarts niet heeft    gedacht aan een met het werk verband houdende aandoening en geen verder daarop gericht onderzoek heeft verricht.

            4.4       De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige        niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden          verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en

mr.drs. M.J. Kelder en mr.drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2011, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris. 

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.