ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0976 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009.269

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0976
Datum uitspraak: 15-03-2011
Datum publicatie: 29-03-2011
Zaaknummer(s): C2009.269
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is voor een intakegesprek gezien door een gz-psycholoog verbonden aan het RIAGG  die in een brief hiervan aan de huisarts verslag heeft gedaan. Deze brief is mede-ondertekend door de psychiater. Klager verwijt de psychiater dat zij ten onrechte de diagnose schizofrenie heeft gesteld en dat zij de As II diagnoses heeft gemist. Het RTG wijst de klacht al kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2009.269 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., psychiater, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

                                               gemachtigde: mr. F. Lijffijt, advocaat te Zwolle.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klager - heeft op 17 april 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle     tegen psychiater C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

            3 september 2009, onder nummer 076/2008 heeft dat College de klacht als kennelijk             ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.     De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege   van 22 februari 2011 tegelijk behandeld met de zaak C2009.270 (A. / D.,   psychiater), waar zijn verschenen klager alsmede de gz-psycholoog, bijgestaan door            mr. F. Lijffijt voornoemd. De zaken zijn niet gevoegd.

            De zaak is over en weer bepleit. Beide partijen hebben dat gedaan aan de hand van    pleitnota’s die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg.

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is op 13 februari 2006 door de gezondheidszorgpsycholoog D.), verbonden aan het RIAGG te B., gezien voor een intakegesprek. D. heeft van dit gesprek verslag gedaan in een brief van 14 maart 2006 aan de huisarts van klager. Deze brief is mede-ondertekend door verweerster.

D. heeft vervolgens op 20 februari 2006 een behandelplan opgesteld.

Omdat klager zich niet kon vinden in de gestelde diagnose schizofrenie heeft hij een second opinion gevraagd in het E. te F., divisie psychiatrie. De rapportage van deze second opinion is gedateerd 16 mei 2007.

Klager heeft, eveneens in het E. te F., ook nog een second opinion gevraagd over de eerder, in een ander verband, gestelde diagnose PTSS. De rapportage van deze second opinion is gedateerd 24 juli 2007.

Alle genoemde stukken zijn door klager overgelegd. De inhoud ervan is partijen bekend en wordt geacht te zijn herhaald en overgenomen.

De F.-se rapporten zijn voor klager de aanleiding geweest de behandeling bij het RIAGG B. te beëindigen wegens een vertrouwensbreuk.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. DE KLACHT

Klager verwijt verweerster dat zij ten onrechte de diagnose schizofrenie stelt en dat zij de As II diagnoses heeft gemist.

4. HET VERWEER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij gemeten naar de professionele standaard, heeft gehandeld zoals van een deskundige en bekwame psychiater mag worden verwacht en dat de tegen haar ingediende klacht ongegrond is.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het verslag van 14 maart 2006 van het intakegesprek geeft voldoende feiten die de classificatie schizofrenie, resttype, ondersteunen. Het feit dat geen diagnose is gesteld op As II mag niet worden opgevat als het ‘missen’ van de diagnose. Met het stellen van de classificatie schizofrenie, resttype, worden namelijk symptomen en gedrag overwegend toegeschreven aan die diagnose.

Uit het dossier van de RIAGG-B. blijkt dat ook in 1993 – goed onderbouwd – de diagnose schizofrenie, resttype, is gesteld. Later (in 2007) is aan deze diagnose (éénmaal) toegevoegd): ‘diff. Diagnostisch: schizotypische persoonlijkheidsstoornis.’. Deze differentiaal diagnostische overweging heeft echter in de betreffende situatie geen consequenties voor de ingezette behandeling.

5.3

De conclusie is dan ook dat het verweerster gemaakte verwijt onterecht is. Verweerster heeft niet gehandeld in strijd met de zorg die zij als psychiater ten opzichte van klager behoorde te betrachten, en de klacht dient dan ook als kennelijk ongegrond te worden afgewezen. “

  3.      Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hij concludeert (impliciet) tot gegrondheid van zijn klacht.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert - zakelijk weergegeven - tot afwijzing van het beroep als kennelijk ongegrond en tot bevestiging van de bestreden beslissing.

Beoordeling.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mrs. A. Dupain en M. Wigleven, leden-juristen en M. Drost en A.C.L. Allertz, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

15 maart 2011, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.