ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0975 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009.106

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0975
Datum uitspraak: 15-03-2011
Datum publicatie: 29-03-2011
Zaaknummer(s): C2009.106
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde gezondheidszorgpsycholoog is werkzaam in een forensisch psychiatrisch centrum en heeft uit dien hoofde informatie betreffende klager aan de rechter en andere instanties verstrekt. Klager is een maatregel van TBS opgelegd met bevel tot verpleging van overheidswege. Het RTG overweegt dat niet is komen vast te staan dat de gz-psycholoog relevante informatie zou hebben verzwegen, zou hebben gelogen en deze leugens in rapporten zou hebben vermeld. De klacht wordt als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2009.106 van:

                                               A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar,

tegen

                                               C., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerder in beide                                                       instanties, gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te                                                         Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klager - heeft op 6 december 2007 bij het Regionaal Tuchtcollege te         Amsterdam tegen gezondheidszorgpsycholoog C. - hierna te noemen de gz-        psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 december 2008, onder            nummer 07/359GZP heeft dat College de klacht in (al haar onderdelen) zonder verder             onderzoek in raadkamer als kennelijk ongegrond afgewezen.

            Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft    een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege   van 22 februari 2011 tegelijk behandeld met de zaak C2009.110 (A. / E., psychiater)          waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. J.C. de Goeij voornoemd         alsmede de       gz-psycholoog, bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong voornoemd. De zaken zijn niet             gevoegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

a.                  Verweerder is gezondheidszorgpsycholoog en als zodanig werkzaam in de            F. te G.. Hij heeft uit dien hoofde informatie betreffende klager aan de rechter en andere instanties verstrekt.

b.                  Klager is vanwege poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling de       maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd met bevel tot verpleging van        overheidswege.

c.                  Klager verblijft in dat kader vanaf 3 juli 2001 met tussenpozen in de F..

d.                  Klager weigert iedere vorm van behandeling.

e.                  In 2004 en 2005 is het in het kader van zijn resocialisatietraject aan klager         verleende verlof om buiten de kliniek te vertoeven verschillende malen ingetrokken.

f.                   Klager is in november 2005 voor een longstay-status bij de Landelijke Advies     Plaatsing-commissie aangemeld. Voormelde commissie heeft op dit verzoek       negatief geadviseerd.

g.                  In december 2006 is de terbeschikkingstelling van klager met twee jaar   verlengd.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  bij instanties heeft verzwegen dat klager jarenlang uitgebreid is onderzocht                    maar dat er geen stoornis is gevonden;

2.                  heeft gelogen over verschillende negatieve incidenten;

3.                  deze leugens in adviezen aan de rechter heeft verwoord als zijnde de waarheid                die voortvloeide uit zijn deskundigheid.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft primair aangevoerd dat klager in zijn klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat daaruit in strijd met artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG geen concrete verwijten jegens hem blijken.

Subsidiair heeft verweerder de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college.

5.1. Het niet-ontvankelijkheidsverweer slaagt naar het oordeel van het college niet.

Het door klager ingediende klaagschrift bevat de in het tuchtrechtbesluit voorgeschreven klacht en de feiten en gronden waarop deze berust. Klager heeft daarbij net voldoende concrete feiten gesteld op grond waarvan het college tot ontvankelijkheid zal besluiten.

5.2. Naar het oordeel van het college is de klacht echter niet gegrond.

Dat verweerder relevante informatie zou hebben verzwegen, zou hebben gelogen en deze leugens in rapporten zou hebben vermeld, is gelet op zijn betwisting niet komen vast te staan. Het college oordeelt dat in gevallen als deze, waarbij beide partijen een ándere versie geven van de feiten, het vaste tuchtrechtspraak is dat wanneer de lezingen van beide partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en er geen aanwijzingen anderszins zijn die de lezing van de klager ondersteunen, het verwijt van de klager op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de aangeklaagde, doch op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus hier niet vaststellen.

5.3. Nu ook overigens niet is gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij behoorde te betrachten ten opzichte van klager, is de conclusie van het voorgaande dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot gegrondheid van zijn klacht.

4.2 De gz-psycholoog heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot verwerping van het beroep.

Beoordeling.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mrs. A. Dupain en M. Wigleven, leden-juristen en drs. G.L.G. Couturier en

drs. G.A.M. Mensing, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2011, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.