ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0953 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.085
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0953 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-03-2011 |
Datum publicatie: | 14-03-2011 |
Zaaknummer(s): | C2010.085 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | In hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geoordeeld dat er, met betrekking tot de klacht inhoudende dat immobilisatie van de pols een verkeerde behandelmethode was, geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen uit de processtukken of de mondelinge behandeling in hoger beroep. Daardoor wordt het beroep verworpen. De stelling dat het ziektebeeld al op het eerste consult door klager zou zijn aangesneden bij de arts, kan niet als vaststaand worden beschouwd. Het Centraal Tuchtcollege tekent aan dat de verslaglegging door de arts summier is geweest. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2010.085 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat te
Sint-Michielsgestel,
tegen
C., orthopedisch chirurg, wonende te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. N. van den Burg, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. -hierna te noemen klager- heeft op 29 juli 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven een klacht ingediend tegen C., orthopedisch chirurg, -hierna te noemen de arts. Bij beslissing van 24 februari 2010, onder nummer 09141, heeft het Regionaal Tuchtcollege de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 januari 2011, waar zijn verschenen klager en zijn echtgenote, bijgestaan door mr. drs. De Kort voornoemd, alsmede de arts bijgestaan door
mr. Van den Burg voornoemd.
De zaak is over en weer bepleit en mr. De Kort heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten houden het volgende in:
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Op 10 november 2003 verwees de huisarts van klager hem naar verweerder wegens vier weken bestaande klachten aan de linkerpols; er was ook sprake van tintelende vingers, een en ander ondanks rust en zwachtel. Er was geen trauma bekend. De huisarts dacht aan een surmenagebeeld. Mede omdat er geen afwijkingen op de foto zichtbaar waren, er geen tekenen waren van dystrofie en er geen recent trauma werd aangegeven, leek verweerder, ook gelet op het beroep van klager (loodgieter) de diagnose flexoren tendinopathie op basis van surmenage gerechtvaardigd. Verweerder besloot tot tijdelijke (absolute) immobilisatie (vier weken) door middel van gips.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager kreeg na de (absolute) gipsimmobilisatie toenemende pijn. Na verwijdering van het gips is klager bij de fysiotherapeut geweest die hem doorstuurde naar een collega van verweerder. Deze kwam tot de conclusie: chronische tendinitis flexor carpi ulnaris met waarschijnlijk ulnaropathie, met mogelijk een dystrofiecomponent. Tijdelijk geeft hij een spalk. Hij meldt dat verweerder de pols te vlug in het gips heeft gezet en dat dit vervelende gevolgen kan hebben. Hij verwijst klager naar de neuroloog. Deze stelt lichte trofische stoornissen vast aan de hand. Via een anesthesioloog wordt klager verwezen naar een revalidatiecentrum, waar een soort CRPS-beeld in de linkerhand wordt vastgesteld. Vanwege dystrofie wordt klager behandeld door een (andere) neuroloog, die ook zegt dat verweerder te snel heeft geïmmobiliseerd.
De klacht luidt dat verweerder is tekortgeschoten door het volledig immobiliseren van het polsgewricht, waardoor de klachten zijn verergerd.
Verweerder heeft onzorgvuldig medisch dossier gevoerd; hij schrijft aan de huisarts dat het over de rechterpols gaat en in het dossier is moeilijk vast te stellen of er linker- of rechterpols geschreven staat.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder is van mening dat hij lege artis heeft gehandeld. Voor het overige zal hierna, voor zoveel nodig, op het verweer worden ingegaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
Het college is van oordeel dat het beleid van verweerder om gedurende vier weken absoluut te immobiliseren niet verwijtbaar is, mede gelet op de door verweerder aangedragen omstandigheden. De door klager aangedragen literatuur wijst een dergelijke immobilisatie niet af. Ten tijde van het onderzoek door verweerder waren er nog geen aanwijzingen voor dystrofie, maar zelfs indien dat anders was geweest zou het beleid nog niet verwijtbaar zijn geweest. Het bestaan van persisterende pijn in gips zou bij een CRPS kunnen passen. In het dossier wordt de diagnose CRPS overigens met de nodige voorzichtigheid door anderen gesteld. Overigens zijn in de stukken geen objectieve gegevens aanwezig met betrekking tot de door klager genoemde negatieve uitlatingen van collega’s van verweerder over het beleid van verweerder. In zoverre is de klacht kennelijk ongegrond.
Verweerder had in het – overigens toch al summiere – dossier zorgvuldiger moeten zijn in de aanduiding van de pols (links in plaats van rechts) maar het zou te ver voeren om verweerder terzake tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Dit onderdeel van de klacht zal worden afgewezen omdat het van onvoldoende gewicht is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1. staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure.
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in hoofdzaak neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert tot gegrond verklaring van de klachten.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert -zakelijk weergegeven- tot ongegrond verklaring van de klachten.
Beoordeling
4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan het volgende toe te voegen.
4.4 Klager heeft tijdens de zitting gesteld dat hij tijdens het consult op
28 november 2003 aan de arts heeft gevraagd of sprake zou kunnen zijn van dystrofie. De arts heeft betoogd dat de mogelijkheid van dystrofie niet aan de orde is geweest. Het Centraal Tuchtcollege passeert deze stelling van klager nu noch in de processtukken in eerste aanleg noch in de processtukken in hoger beroep, dit aspect aan de orde is gesteld.
4.5 Ten overvloede merkt het Centraal Tuchtcollege op dat de verslaglegging door de arts van de consulten als te summier moet worden aangemerkt.
4.6 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,
mrs. P.M. Brilman en M. Zandbergen, leden-juristen en dr. W.J. Rijnberg en
prof.dr. A.H.M. Taminiau, leden-beroepsgenoten en mr. E.B. Schaafsma-van Campen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2011 door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.