ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0918 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.176

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0918
Datum uitspraak: 17-02-2011
Datum publicatie: 17-02-2011
Zaaknummer(s): C2010.176
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat een na de behandeling bij haar geconstateerde (verzakkings)fractuur  in een ruggenwervel, is veroorzaakt door manuele therapie. Klaagster is gediagnosticeerd met osteoporose. De verzakkingsfractuur bevindt zich op het niveau L4. De fysiotherapeut heeft de wervels ter hoogte van T8-10 gemanipuleerd. Het Regionaal College oordeelt dat geen verband is komen vast te staan – en ook niet aannemelijk is geworden – tussen de later geconstateerde inzakkingsfractuur en de behandeling door de fysiotherapeut. De klacht is daarom kennelijk ongegrond. Het Centraal College verwerpt het beroep, nu de behandeling in beroep niet heeft geleid tot de vaststelling van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.176 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               C., fysiotherapeut, wonende te D., verweerder in beide                                                          instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 27 juli 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege             te Eindhoven tegen C. - hierna te noemen de fysiotherapeut - een klacht ingediend.    Bij beslissing van 2 juni 2010, onder nummer 09132b heeft dat College de klacht   afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De             fysiotherapeut             heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal      Tuchtcollege van 6 januari 2011, waar zijn verschenen klaagster en de fysiotherapeut.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster had hevige rugklachten, in verband waarmee zij zich tot haar huisarts wendde. Deze verwees haar voor manuele therapie naar verweerder, die haar in december 2005 heeft behandeld. In totaal is zij door verweerder en een collega vier keer behandeld. In januari 2006 werd bij beeldvormend onderzoek een inzakkingsfractuur L4 rechts van een dekplaat geconstateerd. In februari 2006 is bij klaagster osteoporose geconstateerd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Verweerder heeft bij klaagster een onjuist behandeling toegepast, zonder kennis van de oorzaken van de klachten.  Tijdens de eerste behandeling heeft verweerder de rug van klaagster gekraakt. Dit voelde niet goed en daarom heeft zij verweerder gevraagd dit niet meer te doen. De behandeling door verweerder heeft tot een wervelbreuk geleid.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft tijdens de eerste behandeling uitgebreid onderzoek gedaan en hij heeft, na toestemming van klaagster, de thoracale niveaus van T8 en T10 gemanipuleerd. Er waren geen contra-indicaties voor deze behandeling aanwezig. Verweerder heeft niet op de L4 gemanipuleerd. Voor en direct na de behandeling heeft klaagster geen pijn aangegeven.

5. De overwegingen van het college

De behandeling van verweerder wijkt niet af van normaal fysiotherapeutisch c.q. manueeltherapeutisch handelen bij aspecifieke lage rugklachten. Bij het eerste consult waren er geen aanwijzingen voor het bestaan van een zeer ernstige osteoporose, die aanleiding hadden moeten geven tot het niet-behandelen van klaagster en terugverwijzen naar haar huisarts. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan het niet verantwoord was om de door verweerder omschreven behandeling toe te passen zonder dat verweerder beschikte over beeldvormend onderzoek. Dat er enig verband is tussen de later geconstateerde inzakkingsfractuur en de behandeling door verweerder is niet komen vast te staan en is ook niet aannemelijk geworden, waarbij het college nog opmerkt dat een dergelijke inzakking bij osteoporose al door een zeer gering trauma, bijvoorbeeld door het verkeerd nemen van een traptrede, kan ontstaan.

De klacht is daarom kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder            2. De feiten zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1       In hoger beroep heeft klaagster haar bezwaren en klachten tegen de    fysiotherapeut herhaald en toegelicht. Zakelijk weergegeven, verwijt zij de     fysiotherapeut dat deze zonder zich voldoende van de oorzaak van de klachten te             vergewissen, klaagster heeft behandeld, als gevolg waarvan klaagster een botbreuk     heeft opgelopen.

            4.2       De fysiotherapeut heeft verwezen naar zijn verweer in eerste aanleg, en stelt zich         op het standpunt dat haar botbreuk niet is veroorzaakt door zijn handelen, althans, dat dit    niet kan worden vastgesteld. De fysiotherapeut stelt dat hem tuchtrechtelijk geen verwijt      kan worden gemaakt.

            4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Uit de stukken en uit het          onderzoek ter zitting is voldoende gebleken dat de fysiotherapeut klaagster heeft         onderzocht en dat hij mede aan de hand van een vragenlijst een anamnese heeft      afgenomen, alvorens hij de rug van mevrouw op het niveau van de wervels T 8-10 heeft             gemanipuleerd.

            4.4       Zowel uit het verslag van de radioloog, als uit het verslag van E. blijkt, dat bij klaagster (alleen) sprake is van een verzakkingsfractuur ter hoogte van de wervel L4.        Anders dan klaagster lijkt te veronderstellen, is niet gebleken van het bestaan van een           tweede (wervel)fractuur in de rug van klaagster.

            4.5       Uit het voorgaande volgt, dat ook in hoger beroep niet kan worden vastgesteld           dat een verband bestaat tussen de behandeling van de fysiotherapeut en de       verzakkingsfractuur in één van de wervels van klaagster. Ook overigens is niet gebleken         dat de fysiotherapeut een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

            4.6       De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige        niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden          verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mr. M. Zandbergen en prof.mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en  F.P.A.J. Klomp en

drs J. Slooten, leden-beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2011, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.