ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0909 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.140

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0909
Datum uitspraak: 10-02-2011
Datum publicatie: 10-02-2011
Zaaknummer(s): C2010.140
Onderwerp:
  • Onheuse bejegening
  • Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
  • Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht: Klaagster heeft chronische hoest- en benauwdheidklachten en wordt door haar huisarts voor hernieuwd onderzoek doorverwezen naar verweerder, longarts. Zij is in totaal vijf keer gezien door deze arts. Klaagster verwijt de arts: 1)      ten onrechte advies gegeven te hebben het bed op klossen te zetten, waardoor zij een herseninfarct heeft gekregen; 2)      de brief van de huisarts waarin stond dat zij in 2006 een schedeloperatie heeft ondergaan niet goed heeft gelezen; 3)      haar een tekening meegegeven te hebben met een Engelse tekst. Klaagster en zoon beheersten deze taal niet goed en informatie was voor hen niet duidelijk; 4)      haar privacy geschonden te hebben; 5)      haar onheus heeft bejegend en ‘in de kou heeft laten staan’, de arts heeft haar verteld dat zij niet meer terug hoefde te komen. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt de klacht kennelijk ongegrond in al haar onderdelen en wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.140 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

                                               C., longarts, wonende te D., verweerder in beide instanties,

                                               gemachtigde: mr. J. Simons, advocaat te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 18 augustus 2009 bij het Regionaal             Tuchtcollege te Amsterdam tegen longarts C. - hierna te noemen de arts - een klacht          ingediend. Bij beslissing van 26 januari 2010, onder nummer 09/267 heeft dat College          geoordeeld dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is en zonder       verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

            Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een          verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 25 januari 2011, waar alleen de arts bijgestaan door

            mevr. mr. A.J.M. Bongers (een kantoorgenoot van mr. J. Simons) is verschenen.

            Klaagster heeft bij brief van 3 januari 2011 (ingekomen op 4 januari 2011) laten         weten dat zowel zij als haar zoon, E., niet ter terechtzitting zullen verschijnen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten.

            Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:         

Klaagster, geboren op 25 december 1919, is door haar huisarts verwezen naar verweerder, longarts in het F.-Ziekenhuis te B.. Klaagster was eerder onderzocht in het G. te B. door H., longarts. Er zijn toen geen aanwijzingen gevonden voor COPD (chronisch obstructieve longaandoening) en er is geen medicatie gegeven.

Verweerder heeft op 18 augustus 2008 klaagster onderzocht op de polikliniek Longziekten. Verweerder heeft ook geen COPD dan wel bronchiale hyperreactiviteit vastgesteld. Verweerder heeft klaagster geadviseerd het hoofdeinde van haar bed omhoog te zetten. Verweerder heeft aan klaagster en haar zoon, aan de hand van een tekening, uitgelegd hoe het hoofdeinde van het bed, met behulp van klossen, omhoog gezet moet worden. Verweerder heeft ook een tekening meegegeven aan klaagster en haar zoon.

De zoon van klaagster heeft diezelfde avond het hoofdeinde van het bed, conform de tekening, omhoog gezet.

Vervolgens heeft klaagster naar eigen zeggen “huilbuien” en “zenuwaanvallen” gekregen. Voor verwardheidsklachten met wanen is klaagster op 16 september 2008 op de polikliniek Geriatrie van het I.-ziekenhuis geweest. Daar is zij onderzocht door mevrouw J., klinisch geriater. Zij heeft op meerdere gebieden cognitieve problemen geconstateerd en heeft klaagster verwezen naar de neuroloog, K. in het I.-ziekenhuis. K. heeft klaagster vervolgens onderzocht.

Op 29 oktober 2008 heeft klaagster met haar zoon de KNO-arts, L., in het G.-ziekenhuis geconsulteerd. Hij heeft op 5 maart 2009 een CT-scan gemaakt.

Klaagster is in totaal vijf keer door verweerder gezien. Op 13 november 2008 heeft klaagster verweerder een laatste keer bezocht. Verweerder heeft klaagster toen geadviseerd en gastroscopie te ondergaan omdat, volgens verweerder, sprake was van “GERD” (Gastroesophageal reflux disease), ofwel dat de onderste slokdarm sluitspier tussen de maag en slokdarm niet goed functioneert en dat daardoor maagzuur in de longen komt, hetgeen aanleiding geeft tot hoesten en benauwdheid. Klaagster heeft hier van afgezien.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  ten onrechte het advies heeft gegeven het bed op klossen te zetten, waardoor zij een herseninfarct heeft gekregen;

2.                  de brief van de huisarts, waarin stond dat zij in 2006 een schedeloperatie heeft ondergaan, niet goed heeft gelezen;

3.                  haar een tekening heeft meegeven met een Engelse tekst. Klaagster en haar zoon beheersten de Engelse taal niet en de meegegeven informatie was voor hen niet duidelijk;

4.                  haar privacy heeft geschonden;

5.                  haar onheus heeft bejegend en haar “in de kou heeft laten staat”. Verweerder heeft haar verteld dat zij niet meer terug hoefde te komen.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college.

Het college oordeelt met betrekking tot de klacht dat ten onrechte het advies is gegeven het bed op klossen te zetten als volgt.

Klaagster heeft aangevoerd dat als gevolg van het omhoog zetten van het bed zij een herseninfarct heeft gekregen. Dit door klaagster gestelde causale verband staat niet vast. Het is ook geenszins aannemelijk dat het op klossen zetten van het bed in relatie staat tot het herseninfarct.

Het college acht de klacht dat verweerder de verwijsbrief van de huisarts niet goed heeft gelezen ongegrond. Klaagster stelt dat in de verwijsbrief van haar huisarts staat vermeld dat zij een schedeloperatie heeft ondergaan. Dit staat echter niet in deze brief, zodat deze klacht niet gegrond is.

Verweerder heeft aangevoerd dat hij tijdens het eerste bezoek van klaagster de tekening van het omhoog zetten van het bed mondeling heeft toegelicht. Niet is gebleken dat verweerder in het geven van uitleg tekort is geschoten, te meer nu uit het betoog van klaagster blijkt dat haar zoon diezelfde avond uitvoering heeft gegeven aan het advies het hoofdeinde van het bed op klossen te zetten en dus kennelijk het advies heeft begrepen. Het klachtonderdeel onder 3 is derhalve eveneens ongegrond.

De klacht dat de privacy is geschonden ziet op het feit dat verweerder heeft gebeld met J.. Dit is gebeurd in het kader van collegiaal overleg in het belang van de patiënt en is niet ongebruikelijk. De door klaagster gestelde schending van de privacy wordt als het intercollegiaal overleg betreft niet als zodanig aangemerkt. Deze klacht is evenmin gegrond.

Het klachtonderdeel onder 5 is eveneens ongegrond. Verweerder heeft aangegeven dat klaagster niets voelde voor het verdere onderzoek dat hij had voorgesteld. Verweerder kon derhalve concluderen dat verder behandelen en dus een vervolgafspraak niet zinvol was.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter          beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer      op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert (impliciet) tot  gegrondheid van haar klacht.

            4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert –     zakelijk weergegeven – tot verwerping van het beroep van klaagster.

            Beoordeling.

            4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mr. C.H.M. van Altena en prof.mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en prof.dr. J.B.L. Hoekstra en dr. H.E. Sluiter, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2011, door mr. E.J. van Sandick, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.