ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0895 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.145

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0895
Datum uitspraak: 03-02-2011
Datum publicatie: 04-02-2011
Zaaknummer(s): C2010.145
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De verpleegkundige heeft klager op de afdeling Spoedeisende Hulp opgehaald om hem naar de afdeling Eerste Hart Hulp te brengen. Volgens klager stopte de verpleegkundige onderweg en weigerde hij klager verder te vervoeren. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij heeft geweigerd de hulp te geven die klager nodig had en dat hij door zijn onmenselijk handelen het leven van klager in gevaar heeft gebracht. Het RTG heeft geoordeeld dat de feitelijke gang van zaken niet is komen vast te staan en wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.145 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., verpleegkundige, wonende te D., werkzaam te B.,

                                               verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. D.M. Looten,                                               advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 17 februari 2009 bij het Regionaal      Tuchtcollege te Amsterdam tegen verpleegkundige C. - hierna te noemen de         verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 februari 2010, onder   nummer 09/073Vp heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond en zonder       verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger         beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep             ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 11 januari 2011, waar zijn verschenen klager alsmede de             verpleegkundige, bijgestaan door mr. D.M. Looten voornoemd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder, als senior-verpleegkundige werkzaam in het E., heeft op 4 oktober 2008 klager op de afdeling Spoedeisende Hulp van het E. opgehaald om hem naar de afdeling Eerste Hart Hulp te brengen. Klager is onderzocht op de laatstgenoemde afdeling en kon zonder verdere interventies het E. verlaten.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht.

Toen verweerder klager per rolstoel had opgehaald van de afdeling Spoedeisende Hulp om naar de afdeling Eerste Hart Hulp te brengen, stopte hij onderweg en weigerde klager verder te vervoeren.

De klacht houdt, zakelijk weergegeven in, dat verweerder heeft geweigerd de hulp te geven die klager nodig had en bovendien dat hij door zijn onmenselijk handelen het leven van klager in gevaar heeft gebracht.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college.

Verweerder heeft de door klager gestelde feitelijke gang van zaken betwist.

Het college oordeelt dat in gevallen als deze, waarbij beide partijen een ándere versie geven van de feiten, het vaste tuchtrechtspraak is dat wanneer de lezingen van beide partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van klager niet gegrond kan worden bevonden.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht  kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer       op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Deze       stellingen heeft hij in hoger beroep  aangescherpt. Hij concludeert (impliciet) tot           gegrond verklaring van zijn klacht.

            4.2 De verpleegkundige heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij        concludeert – zakelijk weergegeven – tot niet-ontvankelijk verklaring van klager in zijn          beroep, althans tot het ongegrond verklaring van het beroep.

            Beoordeling.

            4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan het navolgende toe          te voegen.

            De verpleegkundige heeft naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voldoende   aannemelijk gemaakt dat er een goede reden was om te stoppen, namelijk triage. Er was   ten tijde van het voorval na opsplitsing van de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) en de         afdeling Eerste Hart Hulp (EHH) in het E. nog geen standaard procedure ingevoerd voor     het vervoer tussen deze beide afdelingen. Aangezien dit vervoer per rolstoel ongeveer 5          minuten duurt en er op de SEH waar klager binnenkwam geen triage plaatsvond, was             het van belang dat de verpleegkundige zelf een inschatting maakte van de medische     toestand van klager.   

             4.4 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst en P.J. Wurzer, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en

drs. H.G.M. Menke, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 3 februari 2011, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.