ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0894 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.146

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0894
Datum uitspraak: 03-02-2011
Datum publicatie: 04-02-2011
Zaaknummer(s): C2010.146
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht betreft klagers zoon. Klagers zoon verblijft in een zelfstandige woonvorm waar de aangeklaagde verpleegkundige teamleidster is. Klager verwijt de verpleegkundige dat zij in haar hoedanigheid van teamleidster afspraken heeft geschonden m.b.t. de medische zorg voor de zoon van klager, waardoor zonder klagers toestemming medische zorg is verleend. Het RTG oordeelt dat de klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht omdat de klacht geen betrekking heeft op enig handelen als bedoeld in art. 47 lid 1 Wet BIG. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.146 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., verpleegkundige, wonende te D.,   werkzaam te E.,

                                               verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M. Boyer,                                        advocaat te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 9 juni 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te   Amsterdam tegen verpleegkundige C. - hierna te noemen de verpleegkundige - een         klacht ingediend. Bij beslissing van 9 februari 2010, onder nummer 09/181Vp heeft            dat College klager niet-ontvankelijk     verklaard in zijn klacht. Klager is van die             beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een         verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 11 januari 2011, waar zijn verschenen klager vergezeld door zijn             oudste dochter F. alsmede de verpleegkundige, bijgestaan door mr. M. Boyer      voornoemd.

            De zaak is over en weer bepleit. Klager heeft dat gedaan aan de hand van       pleitaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg.

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerster is verbonden aan de G., gevestigd te B., en werkzaam als  teamleidster van H., een zelfstandige woonvorm waar de zoon van klager, I., sinds 15 november 2008 verblijft. Klager is bewindvoerder en mentor van I.. Een huisarts, verbonden aan H. heeft de zoon van klager enige malen onderzocht en behandeld.”

            2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in haar hoedanigheid van teamleidster afspraken heeft geschonden met betrekking tot de medische zorg voor de zoon van klager, waardoor zonder toestemming van klager medische zorg is verleend.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij voert onder meer aan dat zij geen partij is geweest bij de afspraken die gemaakt zijn tussen de G. en klager.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college.

De klacht ziet op het handelen c.q. nalaten van verweerster in haar hoedanigheid van teamleidster, verbonden aan de G.. Zij heeft zelf geen medische handelingen verricht ten opzichte van de zoon van klager. In zijn repliek stelt klager dat zij wél verpleegkundige handelingen heeft verricht, doch hij concretiseert niet waaruit deze verpleegkundige handelingen dan hebben bestaan en of deze handelingen tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn.

De klacht heeft aldus geen betrekking op enig handelen als bedoeld in artikel 47, lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Daaruit volgt dat klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn klacht.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer       op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij          concludeert (impliciet) tot ontvankelijk verklaring en gegrondheid van zijn klacht.

            4.2 De verpleegkundige heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij        concludeert – zakelijk weergegeven – tot niet-ontvankelijk verklaring van de klacht

            Beoordeling.

            4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst en P.J. Wurzer, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en

drs. H.G.M. Menke, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 3 februari 2011, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.