ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0821 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.035

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0821
Datum uitspraak: 06-01-2011
Datum publicatie: 07-01-2011
Zaaknummer(s): C2010.035
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een door de gemeente ingeschakelde adviserend arts voor de Wet Werk en Bijstand. Klager verwijt de arts dat hij een onjuist, althans onzorgvuldig rapport heeft opgesteld, omdat in het rapport ten onrechte bij reactie van betrokkene ‘akkoord’ is vermeld, omdat de geboortedatum van klager onjuist is vermeld en omdat zonder lichamelijk en medisch dossieronderzoek een FML is ingevuld. Klacht is afgewezen door het Regionaal Tuchtcollege. Beroep tegen dit oordeel is verworpen door het Centraal Tuchtcollege.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.035 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               C., arts, wonende te D., verweerder.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 3 juni 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te   Amsterdam tegen C. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing            van 3 november 2009, onder   nummer 08/128 heeft dat College de klacht afgewezen.   Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal      Tuchtcollege van 12 oktober 2010. Klager en de arts zijn niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft  aan zijn voormelde beslissing de volgende    overwegingen ten grondslag gelegd.

            “De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager ontving sinds enige tijd een uitkering van de gemeente B. in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB).

Per brief van 15 april 2008 heeft E., hierna te noemen E., klager uitgenodigd voor een medisch onderzoek op 18 april 2008. In de  brief staat vermeld dat klager door de gemeente B. bij E. is aangemeld voor genoemd onderzoek. De gemeente B. heeft de medische onderzoeken in het kader van voornoemde Wet uitbesteed aan E. in samenwerking met F.. Bij dit onderzoek wordt vastgesteld in hoeverre klager medisch-sociale beperkingen heeft die hem verhinderen tot het, al dan niet volledig, deelnemen aan de arbeidsmarkt. Het onderzoek duurt ongeveer een half uur, aldus de brief.

Verweerder verricht met enige regelmaat het Medisch onderzoek voor E.. Op

18 april 2008 heeft verweerder genoemd onderzoek verricht. Het (standaard) formulier van het Medisch onderzoek is opgesteld door de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) van de gemeente B..

            Bovenaan het formulier staat Medisch onderzoek vermeld.

            Onder 1 staat bij “Algemene toelichting” onder meer vermeld dat klager tot het jaar     2002 allerlei banen heeft gehad op academisch niveau, dat hij na deze periode een      WW uitkering heeft ontvangen en dat het niet meer gelukt is om een baan te vinden op      dit niveau. Voorts staat vermeld dat hij een zeldzaam endocrinologisch syndroom        heeft, waardoor hij allerlei forse beperkingen heeft op lichamelijk gebied, dat hij zeer    snel moe is en ook dat hij een zeer moeizame belastbaarheid van de gewrichten heeft.

            Onder 6 staat bij Reactie van betrokkene vermeld: Akkoord.

            Onder 7 staat bij Conclusie medisch onderzoek het volgende vermeld:

“Belanghebbende heeft een dermate ernstige lichamelijke aandoening dat het plausibel is dat hij voortdurend moe is, dit is geheel door de aandoening te verklaren. Verder heeft hij waarschijnlijk een zeer hoge intelligentie en een zeer complexe persoonlijkheids structuur zodat hij aangewezen is op een witte ravenbaan. Ik heb overleg gehad met E., deze geven aan hier wel mogelijkheden voor te hebben. Hij is gezien de aard van de beperkingen niet belastbaar voor de vrije arbeidsmarkt, werk dat onder zijn niveau ligt zal zeer waarschijnlijk leiden tot ziekte.”

Het medisch onderzoek is door verweerder ondertekend met “arbo arts”. Onderaan het formulier staat de naam van klager vermeld met als geboortedatum 25-07-1963.

Verweerder heeft een Functie mogelijkheden lijst (FML) ingevuld en daarbij matige beperkingen aangegeven bij dynamische handelingen.

Op 6 mei 2008 heeft G., werkzaam bij F., het rapport arbeidsongeschiktheid-onderzoek uitgebracht. Bij advies staat vermeld dat na onderzoek is gebleken dat klager wel structurele beperkingen heeft en hiermee 20 uur per week kan deelnemen aan een traject. Voorts staat aangekruist: anders: Specifiek traject bij bijvoorbeeld E. gericht op het vinden van een onderzoeksbaan.

DMO van de gemeente B. kan een besluit nemen met inachtneming van het advies in genoemd rapport. Deze procedure kent een klachtenregeling.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  een onvolledig en onzorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verricht, waardoor het door hem opgestelde rapport onjuistheden en onzorgvuldigheden bevat, onvolledig is en onvoldoende gemotiveerd is;

2.                  bij reactie van betrokkene “Akkoord” heeft genoteerd;

3.                  zonder lichamelijk en medisch dossieronderzoek een FML heeft ingevuld;

4.                  de geboortedatum van klager onjuist heeft vermeld.

Ad 1:

Het onderzoek is gebaseerd op onjuiste aannames. De conclusies vloeien niet logisch voort uit de waarnemingen. Het onderzoek heeft slechts 30 minuten in beslag genomen. Verweerder heeft klager ook niet gevraagd naar relevante privé medische documentatie omtrent zijn aandoening. Klager is het niet eens met de conclusies van het Medisch onderzoek. Ook zijn de conclusies onvoldoende onderbouwd.

Ad 2.

Op 18 april 2008 kende klager de inhoud van het onderzoek niet. Hij had het niet gelezen. Het was derhalve onmogelijk voor hem om akkoord te gaan met de inhoud. Het is niet duidelijk op welk deel van het onderzoek de reactie van klager betrekking heeft.

  4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Uit de stukken en hetgeen verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, kan het beloop van de hier boven beschreven procedure in het kader van de WWB worden afgeleid. Het Medisch onderzoek is met name gericht op het in kaart brengen van de medische beperkingen met het doel om betrokkenen, die een uitkering ontvangen op basis van de WWB, te re-integreren op de arbeidsmarkt. De betrokkenheid van verweerder is beperkt tot het verrichten van het Medisch onderzoek met (verplicht) gebruik van het standaard formulier van DMO. Ook de duur van het onderzoek is bepaald, namelijk een half uur.

Niet is gebleken dat verweerder binnen het kader van deze procedure het Medisch onderzoek bij klager op onzorgvuldige wijze heeft verricht. Het was verweerder duidelijk. Klager leed aan een ernstige aandoening, namelijk endocrinologisch syndroom, hetgeen forse beperkingen met zich mee bracht. Daarbij zijn geen aanwijzingen dat verweerder klager lichamelijk heeft onderzocht. Verweerder heeft blijkens zijn in deze procedure overgelegde werkaantekeningen met een summiere beschrijving van genoemde aandoening enig medisch dossier onderzoek verricht. Terzijde, deze aantekeningen horen wél in het dossier, mede als onderbouwing voor het medisch verslag. Ook had verweerder zijn conclusie scherper mogen stellen, nu hij tijdens de zitting met stelligheid heeft aangegeven dat hij klager niet belastbaar achtte voor de vrije arbeidsmarkt en dat hij klager alléén geschikt achtte voor werkzaamheden in overeenstemming met zijn capaciteiten. Dat laatste staat niet duidelijk in het rapport vermeld. Verweerder heeft door dat niet te vermelden de accenten niet gelegd waar hij deze had willen leggen. Het hierboven vermelde betekent echter nog niet dat verweerder in deze ook tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad 2:

De verklaringen van partijen verschillen hieromtrent. Klager heeft verklaard dat hij de inhoud van het onderzoek niet had gelezen, en dat het derhalve onmogelijk was voor hem te verklaren dat hij akkoord was met de inhoud. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat klager de inhoud alsmede de conclusie op zijn computer heeft gelezen, dat hij zich hiermee akkoord heeft verklaard en dat de reactie van klager betrekking had op de gehele inhoud. Onder deze omstandigheden kan het college niet uitmaken of verweerder of klager gelijk heeft, omdat aan het woord van de één niet meer geloof kan worden gehecht dan aan het woord van de ander. In gevallen als deze is het vaste tuchtrechtspraak dat het verwijt van klager niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, doch op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld, welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de reactie van klager niet juist is weergegeven.

Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

Ad 3:

Verweerder heeft ter zitting aannemelijk gemaakt dat hij het, gelet op de beperkingen van klager en gelet op het feit dat verweerder hem niet belastbaar achtte voor de vrije arbeidsmarkt, niet opportuun achtte de FML in te vullen en dat hij heeft volstaan met het aangeven van een aantal (dynamische) beperkingen. Dat verweerder klager in dit geval niet lichamelijk heeft onderzocht was niet nodig en is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarbij is uit de werkaantekeningen gebleken dat verweerder (summier) medisch dossieronderzoek had verricht.

Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

Ad 4:

Verweerder heeft erkend dat de geboortedatum van klager niet klopt. Nu verweerder ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat deze gegevens pas achteraf op het formulier worden ingevuld, kan hem daarvan, althans persoonlijk, geen verwijt worden gemaakt. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hij DMO hierop opmerkzaam heeft gemaakt ter voorkoming van fouten in de toekomst.

Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek zal worden afgewezen. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder b. van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de feiten             zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. De   feiten zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              Klager is van de bestreden beslissing in beroep gekomen.  Klager heeft zijn standpunten en klachten, zoals in eerste aanleg geformuleerd, herhaald en toegelicht. Het beroep strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de bestreden  beslissing vernietigt en alsnog een maatregel oplegt aan de arts.

4.2              De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met de conclusie het beroep te verwerpen.

4.3              De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal College niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mrs. E.J. van Sandick en P.M. Brilman, leden-juristen en mr. W.A. Faas en

mr.drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2011, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.