ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0816 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009.257

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0816
Datum uitspraak: 06-01-2011
Datum publicatie: 07-01-2011
Zaaknummer(s): C2009.257
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts en diens praktijkgenoot, tevens waarnemer.  Klager verwijt de arts dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht en dientengevolge de diagnose van de ernstige ziekte van klager gedurende langere tijd heeft gemist. Klager verwijt de waarnemend arts dat hij niet adequaat op zijn klachten heeft gereageerd en dat hij klager onheus heeft bejegend.  Klachten zijn afgewezen door het Regionaal Tuchtcollege. Beroep tegen dit oordeel is in beide zaken verworpen door het Centraal Tuchtcollege.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2009.257 van:

                                               A., wonende te B., appellant,

tegen

                                               C., arts, wonende te B., verweerder in hoger beroep.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 4 juli 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te    ‘s-Gravenhage tegen C. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij     beslissing van 30 juni 2009, onder nummer 2008 H 113a heeft dat College de klacht         afgewezen.

            Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal      Tuchtcollege van 23 november 2010, waar zijn verschenen klager, terzijde gestaan             door zijn broer, D., en de arts.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De klacht

Klager verwijt de arts nalatigheid en ondeskundig medisch optreden. Op

20 augustus 2007 heeft klager de arts gezien in verband met obstipatieklachten. De arts schreef een klysma voor. Omdat dit niet hielp heeft klager de arts op

21 augustus 2007 weer geconsulteerd. De arts deelde klager mee dat hij in medisch opzicht niks mankeerde en adviseerde klager om veel te gaan drinken, fruit te eten en te bewegen. Na een aantal consulten bij een collega-arts werd op 26 mei 2008 in het E.-ziekenhuis de diagnose kwaadaardige dikke darmtumor met uitzaaiingen naar de lever gesteld. Klager verwijt de arts niet adequaat op de klachten te hebben gereageerd en klager onheus te hebben bejegend.

3. Het standpunt van de arts

De twee consulten op 20 en 21 augustus 2007 zijn in goede harmonie verlopen. Op

20 augustus 2007 is lichamelijk onderzoek verricht waarbij de buik is geausculteerd, gepercuteerd en gepalpeerd. Deze bleek soepel en niet pijnlijk. Het buikonderzoek gaf geen bijzondere afwijkingen. Daarom is een fosfaatklysma voorgeschreven. De volgende dag kwam klager terug omdat het klysma geen effect had gehad. Wederom werd een lichamelijk onderzoek uitgevoerd en werden opnieuw geen alarmsymptomen voor ernstige pathologie gevonden. Omdat klager onder druk stond vanwege de aanstaande oogoperatie en het recent overlijden van zijn moeder is een afwachtend beleid voorgesteld. Tijdens het consult is extra aandacht geweest voor deze ingrijpende gebeurtenissen. De arts stelt zich op het standpunt dat hij niet tekort geschoten is in de zorg aan klager en heeft gehandeld zoals van een huisarts in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.

4.  De beoordeling

De arts heeft klager twee keer op consult gezien op 20 en 21 augustus 2007 in verband met obstipatieklachten. De arts heeft in de stukken uitgebreid omschreven op welke wijze hij klager heeft onderzocht en wat zijn bevindingen waren. Dit blijkt ook uit het overgelegde medisch journaal. Op basis van deze bevindingen is het door de arts gevoerde beleid te rechtvaardigen. Het College komt dan ook tot het oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat sprake is van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder            2. De             feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1       Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat     de arts, zoals te doen gebruikelijk, bij de afronding van het tweede consult op

            21 augustus 2007 aan klager te kennen heeft gegeven, dat klager zich bij aanhoudende           klachten weer bij de huisarts diende te melden.

4.2       Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Het beroep wordt derhalve verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                   verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mrs. P.J. Wurzer en M. Wigleven, leden-juristen en F.M.M. van Exter en B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2011, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.