ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0811 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.096

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0811
Datum uitspraak: 06-01-2011
Datum publicatie: 07-01-2011
Zaaknummer(s): C2010.096
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts en diens praktijkgenoot, tevens echtgenote.  Klager verwijt de beide huisartsen dat zij de klachten van klager met betrekking tot hepatitis c niet serieus hebben genomen, waardoor hij nu gehandicapt is. Hem is niet verteld dat hepatitis c besmettelijk is. Tevens is onzorgvuldig omgegaan met een gevraagde gehandicaptenverklaring voor de verzekeraar en voor de IND. Klacht is afgewezen door het Regionaal Tuchtcollege. Beroep tegen dit oordeel is verworpen door het Centraal Tuchtcollege.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010/096 van:

                                               A., wonende te B., appellant,

tegen

                                               C., arts, wonende te B., verweerster in hoger beroep.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 4 mei 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te   Zwolle tegen C. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van          26 maart 2010, onder nummer 088/2009 heeft dat College de klacht afgewezen.

            Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal      Tuchtcollege van 23 november 2010, waar klager is verschenen. De arts is niet       verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende     overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. De feiten

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Toen klager in april 2006 in de huisartsenpraktijk D. & E. kwam, is als voorgeschiedenis van klager in verweerders huisartsenjournaal onder meer vermeld: “mogelijke hep c, anti hb c pos”. Nadat klager zich een aantal malen tot de praktijk had gewend met andersoortige klachten, onder andere met betrekking tot zijn rug, geeft hij op 11 april 2007 te kennen dat hij denkt dat de hepatitis C weer opspeelt. Hij meldt dat hij zich niet fit voelt en 3 kg in een week is afgevallen. E. spreekt bloedonderzoek af met klager. Op 7 mei 2007 ziet E. klager dan weer, maar dan zijn nog niet alle bloeduitslagen bekend. Hij vermeldt in zijn journaal: heb c nog niet binnen? Glc intolerantie, asat licht gestoord uitzoeken en beleid”. De volgende dag komt de ontbrekende uitslag binnen en op 9 mei 2007 tekent E. in zijn journaal met  betrekking tot een consult van klager aan: “uitslagen vergeleken, mi niet verandert tov ’03-’05, zelf gevoel dat re thv lever pijnlijke is echo bb”. De uitslag van de echo leverde geen bijzonderheden op. Op 19 en 26 juni 2007 vinden er weer consulten plaats, maar die gaan weer over de rugklachten. Vervolgens wordt klager op 28 juni 2007 gezien op de huisartsenpost met diverse klachten, waaronder weer de rugklachten, waarvoor hij wordt verwezen naar de fysiotherapeut. Op 14 juli 2007 wordt hij tijdens vakantie van E. weer gezien op de huisartsenpost in verband met een variëteit aan klachten. De waarnemer betwijfelt of er sprake is van hepatitis B of C omdat patiënt niet geel ziet en adviseert klager de maandag daarop naar de eigen huisarts te gaan. Op 17 juli 2007 spreekt een waarnemer, nog steeds tijdens de vakantie van E., uitgebreid labonderzoek af. Op 1 augustus 2007, pal na terugkeer van zijn vakantie, verwijst E. klager dan mede op basis van de uitslag van het bloedonderzoek naar de internist. Verweerster is vanaf 3 september 2007 in de praktijk werkzaam in de plaats van D.. De internist meldt bij brief van 4 oktober 2007 aan de praktijk dat er mogelijk sprake is van recidief hepatitis C infectie, maar dat klager geen bloed heeft laten prikken en niet op het spreekuur is teruggekomen, zodat de internist verder een afwachtende houding heeft ingenomen.

Op 15 oktober wordt de praktijk gebeld door de internist met de mededeling dat uit bloedonderzoek chronische hepatitis C, subtype 4 is gebleken, maar dat klager weer niet op het spreekuur is verschenen. Uit een brief van 21 februari 2008 van de internist blijkt dat klager naderhand wel weer op het spreekuur is verschenen en uiteindelijk op zijn verzoek is verwezen naar het F.. OP 21 januari 2009 heeft klager te kennen gegeven dat hij zijn medisch dossier bij de praktijk wilde meenemen omdat hij zou gaan verhuizen naar G.. Ondanks het, nadien schriftelijk bevestigde, advies van E. dit pas mee te nemen als hij een nieuwe huisarts in G. zou hebben gevonden, heeft klager gepersisteerd bij zijn verzoek en het dossier meegenomen. E. heeft de behandelend specialist in het F. in kennis gesteld van het vertrek van klager uit de praktijk. Klager woont nog steeds in B..

 3. De klacht

Klager verwijt verweerster – zakelijk weergegeven – dat zij de klachten van klager met betrekking tot hepatitis C niet serieus heeft genomen, waardoor hij nu gehandicapt is. Bij repliek voegt hij hieraan toe dat hem niet is verteld dat hepatitis C besmettelijk is. Ook uit klager dan nog klachten over het omgaan door verweerster met een gehandicaptenverklaring voor H. en een verklaring voor de IND. Uiteindelijk klaagt hij ook over de compleetheid van het hem afgegeven huisartsdossier.

4. Het verweer

Verweerster wijst erop dat zij eerst vanaf 3 september 2007 in de huisartsenpraktijk werkzaam is en voert voor het overige hetzelfde verweer als E., haar collega en echtgenoot.

5. De overwegingen van het college

5.1

Niet is gebleken dat verweerster enige betrokkenheid heeft gehad bij het handelen waarover klager klaagt, met name niet bij de contacten waarbij de vraag speelde of klager hepatitis C had.

5.2

Het enige waarbij wel betrokkenheid van verweerster is gebleken, is de brief ten behoeve van de IND. De daarop gerichte klacht is echter totaal niet onderbouwd en kan dus evenmin slagen. Voor zover de mededeling van klager dat hij geen huisarts in B. kan vinden als klacht tegen verweerster is bedoeld, geldt hierover hetzelfde. Bovendien blijkt uit de brief van E. van 16 oktober 2009 dat hij wel bereid is hulp aan te bieden bij het vinden van een huisarts. Tot slot heeft verweerster afdoende gereageerd op de klacht dat enige brieven in het dossier zouden ontbreken, nog daargelaten dat klager zijn dossier al geruime tijd zelf in bezit heeft en daarmee niet valt vast te stellen in welke staat het aan hem is afgegeven.

5.3

Al met al moet de conclusie uit het voorgaande zijn dat de klacht kennelijk ongegrond is en dus moet worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de feiten             zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “ 2. De             feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de        vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mrs. P.J. Wurzer en M. Wigleven, leden-juristen en F.M.M. van Exter en B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2011, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.