ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0397 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/108

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0397
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 23-02-2012
Zaaknummer(s): 2010/108
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt nalatig handelen verweten met betrekking tot de euthanasie van een hond. Ongegrond.

X ,..klaagster

tegen

Y  te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 oktober 2011. Klaagster was daarbij aanwezig. Beklaagde was eveneens aanwezig, vergezeld door zijn praktijkassistente mw. Z.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt nalatig handelen verweten met betrekking tot de euthanasie van de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Dwerg Teckel teefje, geboren 2 juni 1993, met de naam XXXX.

3.2. Op 7 juni 2010 heeft klaagster met haar hond de praktijk van beklaagde bezocht in verband met maag/darm klachten bij de hond. Beklaagde heeft na onderzoek medicatie (Sulfatrim en Buscopan) voorgeschreven.

3.3. Op 12 juni 2010 heeft klaagster telefonisch laten weten dat het niet goed ging met de hond. Volgens beklaagde is haar toen geadviseerd om met de hond naar het spreekuur te komen, maar dat klaagster heeft besloten het nog even aan te zien.

3.4. Op 14 juni 2010 ’s avonds heeft klaagster wederom telefonisch laten weten dat de toestand van de hond niet verbeterde: de hond wilde niet eten en sliep de hele dag. Volgens beklaagde is klaagster ook toen geadviseerd langs te komen op het spreekuur. Eveneens is gesproken over euthanasie en over de mogelijkheid om hiervoor, gezien de leeftijd van de hond -17 jaar-, een huisvisite af te leggen.

3.5. De verklaringen van partijen lopen uiteen over de afspraak die vervolgens is gemaakt. Vast staat echter dat klaagster op 16 juli 2010 op het avondspreekuur is gekomen, waarbij de hond met instemming van klaagster door beklaagde is ge ë uthanaseerd.

3.6. Volgens klaagster heeft beklaagde de hond zonder verdoving geëuthanaseerd en heeft de hond tijdens deze dodelijke injectie hartverscheurend gekermd. Beklaagde heeft gesteld dat de hond eerst een injectie met Zoletil heeft gekregen, waarop de hond inderdaad een reactie vertoonde. Daarna is volgens beklaagde een injectie met Euthasol toegediend in het voorpootje en is de hond rustig in geslapen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting heeft het college afgeleid dat voorafgaande aan de euthanasie tussen partijen kennelijk een misverstand heeft bestaan over een afspraak voor euthanasie. Waar klaagster stelt dat beklaagde een huisbezoek zou afleggen op 16 juli 2010 in de avond, stelt beklaagde dat reeds eerder nadrukkelijk met klaagster was besproken dat alleen een huisbezoek kon worden afgelegd in de ochtend en is er rond 18.30 uur die avond met klaagster afgesproken dat zij zelf zou langskomen, hetgeen, zij het later dan afgesproken, ook feitelijk is geschied. Hoe het ook zij, voor het verwijt van klaagster, dat beklaagde zou hebben geweigerd tijdig veterinaire zorg te verlenen aan de in stervensnood verkerende hond, heeft het college geen aanwijzingen gevonden. Voor zover de klacht daarop betrekking heeft dient deze ongegrond te worden verklaard.

5.3. Het college is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting voorts van oordeel dat niet is komen vast te staan dat beklaagde de hond op een onjuiste wijze heeft geëuthanaseerd. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, alvorens het euthanasiemiddel Euthasol toe te passen, eerst anesthesie heeft toegepast middels toedienen van het narcoticum Zoletil. Uit de stukken en de door klaagster ter zitting door afgelegde verklaring blijkt ook dat sprake is geweest van een tweetal injecties. Dat de intramusculair toegediende injectie met Zoletil een pijnreactie teweeg kan brengen, zoals ook in casu kennelijk het geval was, kan niet altijd worden vermeden en wordt door het college niet verwijtbaar geacht.

5.4. De conclusie is dan dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. O. van der Heide , plaatsvervangend voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen