ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0396 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/100

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0396
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 23-02-2012
Zaaknummer(s): 2010/100
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten nalatig te hebben gehandeld bij uitvoeren van een keizersnede bij Ch ihuahua. Ongegrond.

X  , klaagster

tegen

Y  te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 oktober 2011. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld door haar moeder en een vriendin. Beklaagde was eveneens aanwezig, bijgestaan door haar echtgenoot en gemachtigde, mr. Z. Ter zitting is van de zijde van klaagster nog een verklaring van een voormalige assistente van beklaagde overgelegd.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten veterinair nalatig te hebben gehandeld bij het uitvoeren van een keizersnede bij de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Chihuahua met de naam XXXXX, geboren 25 februari 2008.

3.2. In februari 2010 heeft de hond een keizersnede ondergaan, waarbij vijf pups ter wereld zijn gekomen.

3.3. Later dat jaar is de hond opnieuw drachtig geworden. Op 15 september 2010 heeft klaagster een afspraak gemaakt voor een consult op de kliniek, omdat de hond de nacht ervoor erg onrustig was geweest. De hond was op dat moment 58 dagen drachtig en een collega van de praktijk had bij een consult twee dagen eerder vastgesteld dat er sprake was van ontsluiting, maar nog niet van wee ë nactiviteit.

3.4. Beklaagde was bij het betreffende consult op 15 september 2010 de dienstdoende dierenarts. Op dat moment was beklaagde naar eigen zeggen drie dagen als dierenarts voor de praktijk werkzaam. Zij had in het verleden wel al eens als waarneemster voor de praktijk gewerkt en zou de praktijk per 1 oktober 2010 overnemen.

3.5. De hond is bij het betreffende consult door beklaagde klinisch onderzocht. Vervolgens is besloten tot het uitvoeren van een keizersnede. Klaagster heeft daarbij gevraagd om de hond ook te steriliseren. Klaagster wilde met een vriendin bij de operatie aanwezig zijn. Hoewel beklaagde daar geen voorstander van was, heeft zij daar uiteindelijk toch mee ingestemd.

3.6. Tijdens de operatie werd beklaagde door twee assistentes van de praktijk bijgestaan. Er is voorafgaande aan de operatie een tube in de luchtpijp aangebracht en de hond is middels een intraveneuze injectie met Domitor en Ketamine onder narcose gebracht. Bij het plaatsen van de eerste incisie vertoonde de hond een reactie en is via de tube extra narcose (gasmengsel zuurstof/isofluraan) toegediend. Ook bij het uitlichten van de pups uit de baarmoeder heeft de hond bewogen c.q. een reactie vertoond, hetgeen kennelijk tot paniek bij klaagster en haar vriendin heeft geleid. Op enig moment heeft een van de assistentes zonder overleg met beklaagde de geplaatste tube uit de luchtpijp getrokken. Daarna heeft het onderhoud van de narcose middels een kapje met narcosegas (zuurstof / isofluraan) plaatsgevonden.

3.7. Er zijn bij de keizersnede 4 pups ter wereld gekomen. De hond is na de operatie verzwakt uit de narcose gekomen en in een couveuse gelegd, die kennelijk echter onvoldoende verwarmd bleek. De hond is vervolgens onder een rode lamp gelegd. Ter zitting is gebleken dat de nazorg in eerste instanties door de assistentes en een jongere collega van beklaagde is uitgevoerd. Op enige moment daalde de lichaamstemperatuur van de hond naar 34,5 graden. Beklaagde heeft nog getracht een braunule te plaatsen, maar het is haar niet gelukt een bloedvat aan te prikken. De hond is naar de operatiekamer gebracht voor zuurstoftoediening, maar een en ander heeft niet kunnen voorkomen dat het dier is komen te overlijden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college neemt tot uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht ingevolge artikel 14 van de WUD te toetsen norm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige behandeling voldoende is, maar dat als maatstaf wordt aangehouden of beklaagde in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden.

5.3. Dat beklaagde bij het bewuste consult heeft besloten tot een keizersnede acht het college niet verwijtbaar. Op de pati ë ntenkaart staat genoteerd dat de slijmvliezen van de hond bleekgrauw kleurden en dat de hond hijgde, hetgeen op zuurstoftekort kon wijzen. Klaagster heeft ter zitting erkend dat zij het met het uitvoeren van een keizersnede eens was en dat zij beklaagde tevens heeft gevraagd de baarmoeder bij de hond te verwijderen. Verder mag bekend worden verondersteld dat bevallingen bij het ras Chihuahua doorgaans niet gemakkelijk verlopen en dat de noodzaak van het uitvoeren van een keizersnede bij dit ras vaker voorkomt.

5.4. Het college heeft geen concrete aanwijzingen die er op duiden dat het klinisch onderzoek door beklaagde niet naar behoren zou zijn uitgevoerd of dat er qua voorbereiding op de operatie verwijtbare fouten zijn gemaakt. Het college ziet onvoldoende aanleiding beklaagde persoonlijk aan te rekenen dat er op de praktijk op dat moment kennelijk geen geschikte maat braunules aanwezig waren. Weliswaar had het in de gegeven omstandigheden met een kritische pati ë nt als hier het geval de voorkeur gehad als er wel een braunule was geplaatst en de hond ook aan een infuus was gelegd, maar beklaagde heeft naar het oordeel van het college een toereikende verklaring gegeven voor het feit dat daartoe niet is overgegaan, te weten dat zij tijdwinst wilde boeken en voor haar prioriteit had om de pups zo snel mogelijk ter wereld te helpen, omdat de pups in de buik op de longen en de grote bloedvaten drukten en de kans op het ontstaan van zuurstoftekort re ë el aanwezig was. Beklaagde heeft te dier zake ter zitting benadrukt dat zij bewust geen tijd wilde verliezen en dat haar ervaring was dat er bij de kleine hond moeilijk een geschikt bloedvat te vinden zou zijn althans dat daarmee kostbare tijd verloren had kunnen gaan. Onder de geschetste kritieke omstandigheden is het handelen van beklaagde verdedigbaar geweest en naar het oordeel van het college onvoldoende verwijtbaar.

5.5. Beklaagde heeft de hond met een injectienaald intraveneus onder narcose gebracht (met Ketamine/Domitor) en gesteld dat zij in eerste instantie welbewust voor een zo laag mogelijke dosering heeft gekozen, vanwege de conditie van het dier en omdat ze de pups niet in gevaar wilde brengen. Nu het college voldoende aannemelijk acht dat de situatie precair en de conditie van de hond niet optimaal was, is ook die keuze naar het oordeel van het college verdedigbaar, net als de afweging van beklaagde om geen Propofol toe te passen, omdat daar een tweede injectie voor nodig zou zijn. Voorts geldt dat soms onvermijdelijk is dat een onder narcose gebracht dier op handelingen reageert althans dat de narcosediepte vermindert en dan dient te worden geïntensiveerd. Er zijn naar het oordeel van het college onvoldoende concrete aanwijzingen gebleken voor de stelling van klaagster dat de tube niet goed in de trachea zou zijn aangebracht of dat de hond in het geheel niet onder narcose zou zijn geweest, zoals klaagster suggereert. Beklaagde heeft een en ander naar het oordeel van het college voldoende overtuigend weerlegd. Zij heeft gesteld dat zij de tube zelf heeft ingebracht met een laryngoscoop en daarbij de ribbeltjes van de luchtpijp heeft gevoeld. Beklaagde heeft voorts gesteld dat de hond reeds tien minuten onder narcose was voor de ingreep begon, dat er tijdens de ingreep registratieapparatuur in de vorm van een capnograaf aanwezig was en dat er na reactie van de hond op de eerste incisie via de tube isofluraan is toegediend, waarna de hond weer voldoende diep in slaap raakte. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij bewust tot drie kwartier na de ingreep heeft gewacht met toedienen van Sedastop, vanwege de bijwerkingen. Het college ziet verder onvoldoende aanleiding beklaagde aan te rekenen dat een van de assistentes tijdens de ingreep op eigen initiatief en zonder overleg met beklaagde -mogelijk naar aanleiding van een paniekreactie van klaagster- de tube heeft verwijderd. Beklaagde werd daarmee voor een voldongen feit geplaatst en er viel vervolgens niet veel anders te doen dan de narcose voort te zetten met een anesthesiemasker (kapje isofluraan), zoals is geschied. Overigens is niet gebleken dat zulks nog tot verdere problemen heeft geleid.

5.6. Ter zitting is gebleken dat de vriendin van klaagster tijdens de operatie dopjes van flesjes met hechtdraad heeft opengemaakt. Beklaagde heeft gesteld dat zij wel heeft gevraagd om assistentie bij het verwijderen van die dopjes, maar dat zij daarbij het oog op de assistentes had en dat het niet haar bedoeling was dat dit door de vriendin zou gebeuren. De betreffende vriendin heeft ter zitting desgevraagd overigens verklaard dat zij het hechtdraad als zodanig niet heeft aangeraakt. Op grond hiervan acht het college onvoldoende vast komen staan dat beklaagde niet steriel zou hebben gewerkt of te dier zake verwijtbaar heeft gehandeld en wordt ook dit klachtonderdeel afgewezen.

5.7. Het college is verder van oordeel dat ook de nazorg weliswaar beter had gekund –met bijv. een verwamde couveuse- maar ter zitting is gebleken dat beklaagde in eerste instantie niet persoonlijk bij de nazorg betrokken is geweest. Toen dat wel gebeurd en de temperatuur van de hond daalde heeft zij getracht een braunule aan te brengen, hetgeen niet lukte waarna zij er voor heeft gekozen om de hond zuurstof toe te dienen, hetgeen echter niet meer mocht baten. Ook op dit punt heeft beklaagde naar het oordeel van het college voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de gegeven situatie heeft gedaan wat op dat moment nog in haar macht en vermogen lag.

5.8. Voor zover klaagster haar ongenoegen heeft geuit over de wijze waarop beklaagde naderhand over deze kwestie heeft gecommuniceerd, geldt naar vaste jurisprudentie dat klachten over de communicatie c.q. bejegening van een diereigenaar door een dierenarts in beginsel buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en dat daarover niet kan worden geklaagd. Bijzondere omstandigheden om van deze hoofdregel af te wijken zijn niet gebleken.

5.9. De eindconclusie is dus dat het diergeneeskundig handelen op sommige punten beter had gekund, maar naar het oordeel van het college binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Naar het oordeel van het college is geen sprake geweest van zodanig verwijtbaar handelen dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. Een en ander betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen , voorzitter en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen