ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0394 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/98

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0394
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 23-02-2012
Zaaknummer(s): 2010/98
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde zou euthanasie van hond niet juist hebben uitgevoerd. Het komt echter vaker voor dat het plaatsen van een intraveneus katheter in de poot van een dier niet lukt. Ook kan niet altijd worden vermeden dat een intramusculaire injectie in de rug een pijnreactie veroorzaakt. Ongegrond.

X,  klaagster

Tegen

Y te A ,.beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 oktober 2011. Van partijen was alleen beklaagde aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, de heer mr. Z.

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op de door beklaagde uitgevoerde euthanasie bij de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een kruising teefje, geboren 27 december 1995, met de naam XXXXXX.

3.2. Op 11 oktober 2010 heeft klaagster met haar hond de praktijk van beklaagde bezocht. De conditie van de op dat moment 14 jaar oude hond bleek dermate slecht dat in overleg met klaagster is besloten de hond te laten inslapen. Klaagster heeft de hond vervolgens nog mee naar huis genomen om met haar gezin afscheid te nemen en heeft een dag later een afspraak gemaakt voor de euthanasie.

3.3. De euthanasie heeft op 13 oktober 2010 plaatsgevonden. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld door haar broer. Over het verloop van de behandeling lopen de lezingen van partijen uiteen. Vast staat dat beklaagde tevergeefs heeft getracht een katheter intraveneus te plaatsen om de narcosemiddelen (Sedator/Ketamine) toe te kunnen dienen. Beklaagde schrijft het mislukken daarvan toe aan de slechte conditie van de hond en het feit dat klaagster zeer emotioneel was en de hond krampachtig vasthield. Beklaagde heeft klaagster verzocht de hond aan de assistente over te dragen, waarna hij de narcosemiddelen aan de hond via een intramusculaire injectie in de rug heeft toegediend. Enige tijd later heeft beklaagde een injectie met T61 toegediend waarna de hond is overleden.

3.4. Tijdens de behandeling zijn de emoties bij klaagster en haar broer hoog opgelopen. Klaagster stelt erg geschrokken te zijn bij het zien van de bloedende poot, veroorzaakt door de poging om het katheter aan te brengen. Klaagster stelt dat ook de pijnreactie van de hond na de ruggenprik bij haar een emotionele reactie teweeg heeft gebracht. Beklaagde heeft bestreden dat er van een pijnreactie sprake is geweest. Voorts heeft beklaagde gesteld dat de broer van klaagster tijdens de behandeling diverse bedreigingen heeft geuit, die aanleiding waren om klaagster tijdens de behandeling voor te stellen een andere dierenarts de euthanasie te laten uitvoeren. Klaagster wilde dit echter niet, waarna beklaagde de behandeling heeft voortgezet.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college overweegt dat, voor zover klaagster haar ongenoegen heeft geuit over de in rekening gebrachte kosten, naar vaste jurisprudentie heeft te gelden dat klachten over de rekening van een dierenarts buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en dat daarover niet kan worden geklaagd. Dit klachtonderdeel kan dan ook niet in behandeling worden genomen.

5.3. Voor zover de klacht betrekking heeft op de wijze waarop door beklaagde de euthanasie op de hond van klaagster is uitgevoerd, heeft het college op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanwijzingen gevonden voor veterinair nalatig handelen. Het komt voor dat het plaatsen van een intraveneus katheter in de poot van een dier niet lukt, zonder dat daaraan verwijtbaar handelen van een dierenarts ten grondslag hoeft te liggen. Ook kan niet altijd worden vermeden dat een injectie in de rugspieren een pijnreactie teweeg brengt. Verder heeft beklaagde gesteld dat hij na de injectie in de rugspieren enige tijd heeft gewacht en heeft gecontroleerd of de hond voldoende diep onder narcose was geraakt en dat hij vervolgens tot euthanasie is overgegaan. Het college heeft geen aanwijzingen die erop duiden dat er door beklaagde in deze verkeerd of verwijtbaar is gehandeld. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen , voorzitter en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen