ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0392 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/87

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0392
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 20-02-2012
Zaaknummer(s): 2010/87
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Kreupele hond. Beklaagde wordt verweten dat hij zijn onderzoek en behandeling heeft gericht op de linkervoorpoot, terwijl opvolgend dierenarts kreupelheid in de rechtervoorpoot vast stelt. Die latere vast stelling rechtvaardigt niet de conclusie dat de eerdere behandeling door beklaagde van de linkerpoot onnodig en veterinair onjuist is geweest. Ongegrond.

X ,  klaagster

tegen

Y  te  A ,  beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 oktober 2011. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld door haar dochter. Beklaagde was eveneens aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten nalatig te hebben gehandeld bij het stellen van een diagnose en het toepassen van een orthopedische behandeling met betrekking tot de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Rottweiler teef, geboren 5 november 2002, met de naam XXXXX.

3.2. Op 28 maart 2008 heeft klaagster de praktijk van beklaagde bezocht in verband met kreupelheidklachten bij de hond. Door een collega van beklaagde is middels bloedonderzoek de aanwezigheid van de ziekte van Lyme en reuma uitgesloten. De hond heeft achtereenvolgens een kuur van Doxycycline en, na de uitslag van het bloedonderzoek, Rimifin gekregen.

3.3. Toen de klachten niet verdwenen heeft beklaagde geadviseerd röntgenologisch onderzoek te doen terzake beide voorpoten. De opnames, gemaakt op 21 april 2008, hebben volgens beklaagde geen afwijkingen aan het licht gebracht. Beklaagde heeft vervolgens een kuur van Rimifin voorgeschreven. Ook is een injectie met ontstekingsremmer (Moderin) in de linkervoorvoet toegediend in verband met door beklaagde vastgestelde artrose.

3.4. Op 10 mei 2008 heeft klaagster wederom de praktijk bezocht in verband met aanhoudende klachten. Uit de patiëntenkaart blijkt dat kreupelheid aan de rechterpoot is vastgesteld. Volgens klaagster heeft beklaagde bij die gelegenheid tegen haar verklaard dat de hond kreupel was aan de linkervoorpoot. Er is wederom een kuur van Rimifin voorgeschreven.

3.5. Op 23 mei 2008 is bij controle door beklaagde op basis van röntgenfoto’s een lichte humerusuitgroei bij de rechterelleboog vastgesteld, maar uit de verklaring van beklaagde volgt dat de klinische betekenis daarvan onduidelijk was. Afgesproken werd te stoppen met Rimifin en te beginnen met een kuur van Cortaphen. Deze is op 26 mei 2008 gestart en op 4 juni 2008 verlengd.

3.6. In de periode van 10 juni tot 3 september 2008 is de hond tevens voor andere klachten behandeld, eerst in verband met dunne ontlasting en later in verband met een baarmoederontsteking. In die periode is de toediening van Cortaphen met tussenpozen onderbroken geweest in verband met de toediening van andere medicatie. Vanaf 3 september 2008 is wederom Cortaphen voorgeschreven in verband met de kreupelheidklachten.

3.7. In verband met aanhoudende kreupelheidklachten heeft beklaagde op 4 november 2008 een injectie in het linkerschoudergewricht toegediend met een ontstekingsremmer (Moderin). In de patiëntenkaart staat vermeld dat de kreupelheid in de linkerpoot volgens de eigenaar op dat moment het meeste last gaf. Klaagster heeft dit in de stukken bestreden en erop gewezen dat zij steeds de verdenking heeft uitgesproken dat de oorzaak in de rechterpoot moest liggen.

3.8. Op 29 december 2008 is door beklaagde een controleconsult afgenomen waarin werd vastgesteld dat de injectie in eerste instantie goed had gewerkt, maar dat de klachten geleidelijk weer waren teruggekomen. Vervolgens is door beklaagde wederom Cortaphen voorgeschreven. In de daaropvolgende periode is deze kuur nog verlengd op 6 februari, respectievelijk 26 februari, 13 maart en 27 maart 2009.

3.9. Op 19 maart 2009 heeft klaagster een andere dierenarts bezocht die na (onder andere röntgenologisch) onderzoek heeft vastgesteld dat er sprake was van artrose in de rechterschouder met waarschijnlijk en peesontsteking in de rechtervoorpoot.

3.10. Op 14 april 2009 is de hond door deze dierenarts geopereerd waarbij volgens de patiëntenkaart onregelmatigheden aan de humeruskop zijn weggehaald en schoongemaakt. Op 23 april 2009 is de hond nog bij deze dierenarts ter controle langs geweest waarbij alles goed werd bevonden. Volgens klaagster is de hond na de operatie niet meer kreupel geweest.

3.11. Volgens klaagster is beklaagde nalatig geweest door zich in zijn behandeling te richten op de linkervoorpoot, terwijl uiteindelijk de oorzaak van de kreupelheidklachten volgens klaagster in de rechtervoorpoot was gelegen. Klaagster heeft nog verklaard dat de hond als gevolg van deze behandeling er allerlei andere klachten bij heeft gekregen en voorts dat zij hierdoor met hoge behandelkosten is geconfronteerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

Met betrekking tot het verzoek om wraking

5.1. De zitting in deze zaak is korte tijd na aanvang geschorst geweest in verband met een door klaagster ter zitting ingediend verzoek tot wraking van collegelid drs. Z, die is gehoord en te kennen heeft gegeven niet in de wraking te berusten. Het college heeft zich buiten zijn aanwezigheid en buiten aanwezigheid van partijen over het verzoek tot wraking gebogen.

5.2. Krachtens artikel 30, eerste lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 kunnen zij die deel uitmaken van het Veterinair Tuchtcollege worden gewraakt, indien te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De ratio van het instituut van wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid.

5.3. Klaagster heeft als grond voor de wraking naar voren gebracht dat bedoeld collegelid en beklaagde beiden zijn verbonden aan een samenwerkingsverband van verschillende gezelschapsdierenklinieken verspreid over Nederland (XXXXX kliniek).

5.4. Het college is van oordeel dat de enkele betrokkenheid van het gewraakte collegelid en beklaagde bij eerdergenoemd samenwerkingsverband onvoldoende grond oplevert voor twijfel aan de onpartijdigheid van de heer Z bij de behandeling van de klacht. Gebleken is dat met het samenwerkingsverband wordt beoogd de kwaliteit van de dienstverlening te vergroten, onder meer door uitwisseling van kennis en het bieden van nascholingsfaciliteiten. Daarnaast is sprake van gezamenlijke inkoop waardoor kostenvoordelen voor de aangesloten leden ontstaan. De aangesloten dierenartsen, thans 18 in aantal, zijn voorts volledig zelfstandig en verspreid over het hele land. Behoudens deze samenwerking is tussen Z, naar hij heeft gesteld, en beklaagde geen sprake van een bijzondere relatie, noch in kameraadschappelijke zin, noch in de professionele verhouding. Het college heeft ook verder geen aanwijzingen gevonden die aan de onpartijdigheid van de heer Z bij de behandeling van deze zaak in de weg zouden kunnen staan. Op basis hiervan is het wrakingverzoek afgewezen, hetgeen partijen ter zitting is medegedeeld. Hierna heeft een inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.

Met betrekking tot de klacht ten gronde

5.5. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.6. Klaagster verwijt beklaagde in de door hem verrichte diagnostiek en de daarop gebaseerde behandeling ten onrechte alleen aandacht te hebben geschonken aan de linkervoorpoot, terwijl uit onderzoek van de later aangezochte dierenarts volgens klaagster is gebleken dat de oorzaak van de kreupelheidklachten juist in de rechtervoorpoot was gelegen. Beklaagde heeft dit betwist en heeft ter adstructie gewezen op de patiëntenkaart, waarin diverse malen is vermeld dat door hem ook is gewezen op kreupelheid in de rechtervoorpoot. Ter zitting is hieromtrent door klaagster verklaard dat beklaagde ten overstaan van klaagster steeds heeft gewezen op een oorzaak van de kreupelheid in de linker -en niet in rechtervoorpoot.

5.7. Op basis van de patiëntenkaart en het verhandelde ter zitting acht het college voldoende aannemelijk dat beklaagde in zijn diagnostiek en behandeling rekening heeft gehouden met kreupelheid aan beide voorpoten. Uit de patiëntenkaart blijkt immers dat op 21 april 2008 röntgenopnames zijn gemaakt van de beide voorpoten (ellebogen en voetgewrichten) en voorts dat op 10 respectievelijk 23 mei 2008 de diagnose werd gesteld dat de hond rechtsvoor kreupel was, waarna beklaagde een behandeling met Cortaphen heeft voorgeschreven. Ook de verslaglegging in de patiëntenkaart van 1 juli 2008 spreekt van kreupelheid die zich “vooral RV” (rechts voor) zou manifesteren. Uit de verslaglegging van 29 oktober 2008 en 4 november 2008 kan worden afgeleid dat op dat moment de kreupelheid aan de linkerpoot weer de overhand had, waarna beklaagde een injectie met ontstekingsremmer in de linkerboeg heeft toegediend.

De verklaring van beklaagde ter zitting dat de hond kampte met verspringende gewrichtsklachten, waarbij de ene keer de kreupelheid zich rechts en de andere keer links manifesteerde, acht het college in het licht van het vorenstaande aannemelijk.

5.8. Het enkele feit dat door de opvolgend dierenarts op 19 maart 2009 kreupelheid aan de rechterpoot werd vastgesteld, rechtvaardigt naar het oordeel van het college niet de conclusie dat de behandeling door beklaagde van de linkerpoot, eind oktober en begin november 2008, onnodig en veterinair onjuist is geweest. Tussen beide behandelingen was een ruime periode gelegen en niet uit te sluiten valt dat ten tijde van de behandeling door beklaagde er links daadwerkelijk sprake

was van kreupelheid, temeer nu de lokale behandeling daarvan door beklaagde met Moderin, zoals door klaagster niet weersproken, daadwerkelijk enige weken effect heeft gesorteerd.

5.9. Het college is voorts van oordeel dat de behandeling met Cortaphen begrijpelijk was, terwijl vast is komen te staan dat deze behandeling ook daadwerkelijk tot verlichting van de klachten heeft geleid. Ook staat tussen partijen vast dat, toen in de loop van de behandeling de klachten terugkeerden, gesproken is over specialistisch vervolgonderzoek (gewrichtspunctie schouder en elleboog of CT scan), hetgeen in de gegeven omstandigheden in de rede lag. Onduidelijk is echter gebleven waarom hier uiteindelijk niet toe is overgegaan. Volgens beklaagde heeft klaagster dergelijk onderzoek steeds uitgesteld in verband met de kosten ervan, terwijl klaagster heeft

gesuggereerd dat beklaagde de behandeling in eigen hand wilde houden, onder meer uit financieel oogpunt. De verklaringen van partijen hierover lopen aldus uiteen met als gevolg dat het college de feiten op dit punt niet met voldoende zekerheid heeft kunnen vaststellen. Het college heeft geen aanwijzingen gevonden dat beklaagde een doorverwijzing heeft geweigerd of dit stellig heeft ontraden, zodat geconcludeerd moet worden dat niet is gebleken dat beklaagde in dit opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.10. De slotsom is dan dat niet is komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij jegens de hond diende te betrachten of dat hij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College,

wijst het verzoek om wraking af;

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. O. van der Heide , plaatsvervangend voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen