ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0389 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/77

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0389
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 18-02-2012
Zaaknummer(s): 2010/77
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Sphynx kat vertoont na sterilisatie neurologische afwijkingen. Klaagster stelt dat dit aan het gebruik van Ketamine ligt. Het staat niet vast dat beklaagde dit narcosemiddel heeft gebruikt. Overigens is door klaagster geen toereikend bewijs ingebracht voor haar stelling dat het gebruik van Ketamine bij een Sphynx kat onverantwoord zou zijn. Beklaagde heeft ook niet verwijtbaar gehandeld door de kat mee naar huis te laten gaan. Ongegrond.

X ,  klaagster

tegen

Y   te  A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 oktober 2011. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld door haar echtgenoot. Beklaagde was eveneens aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, de heer mr. Z.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten veterinair nalatig te hebben gehandeld bij het uitvoeren van een sterilisatie bij de kat van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Sphynx kat met de naam XXXXX, geboren 9 oktober 2006.

3.2. Op 22 juni 2010 heeft klaagster telefonisch een afspraak met beklaagde gemaakt voor sterilisatie van haar kat. Klaagster heeft daarbij gevraagd bij de anesthesie geen gebruik te maken van Ketamine, omdat dit volgens haar bij Sphynx katten niet gebruikt zou mogen worden en dodelijk kon zijn. De afspraak voor sterilisatie werd gemaakt voor 25 juni 2010.

3.3. Op 25 juni 2010 werd de kat voor operatie naar de praktijk gebracht. Bij onderzoek van de kat voorafgaande aan de operatie werd door beklaagde een systolische souffle waargenomen. Klaagster heeft afgezien van het voorstel van beklaagde om een echografie van het hart te maken om een pathologische souffle uit te sluiten. Terzake de anesthesie stelt beklaagde Methadon en Acepromazine te hebben gebruikt en dat vervolgens via een infuus Propofol is toegediend. Beklaagde stelt dat bewust niet gekozen is voor de combinatie Domitor/Ketamine in verband met de mogelijke pathologische hartruis alsook omdat klaagster had aangegeven dat zij dit niet wilde.

3.4. De operatie is volgens beklaagde probleemloos verlopen. Bij de recovery zijn echter neurologische verschijnselen naar voren gekomen: de kat was gedesoriënteerd, stond wankel op de poten, bleef veelvuldig dringen en haar poten strekken. Behoudens deze neurologische afwijkingen zijn bij controle na de operatie geen (qua pols, temperatuur, slijmvliezen, ademhaling e.d.) bijzonderheden geconstateerd.

3.5. Beklaagde heeft in verband met de neurologische verschijnselen in de loop van de dag voor informatie contact opgenomen met een dierenarts van de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren (hierna UKG). Op diens advies heeft beklaagde Buprecare toegediend omdat het gedrag van de kat mogelijk verband kon houden met het gebruik van Methadon en Buprecare de werking van Methadon antagoneert.

3.6. Volgens beklaagde is de kat gedurende de opname die dag iets rustiger geworden en behoudens de neurologische verschijnselen stabiel bevonden. Die avond is de kat met klaagster mee naar huis gegaan. De lezingen van partijen lopen uiteen over de vraag of klaagster hiermee heeft ingestemd.

3.7. In de dagen hierna heeft klaagster diverse malen de praktijk van beklaagde bezocht met haar kat, waarbij diverse onderzoeken, waaronder bloedonderzoek, en behandelingen zijn uitgevoerd, ook voor andere klachten (zoals obstipatie). De neurologische verschijnselen bleken daarbij niet verdwenen, zij het dat volgens beklaagde wel enige verbetering zichtbaar werd.

3.8. Beklaagde heeft in die periode na de operatie nog enkele keren overleg gevoerd met het UKG, waarbij haar zou zijn bevestigd dat de door haar gebruikte narcosemiddelen juist waren. Beklaagde heeft klaagster tevens aangeboden op haar kosten een second opinion te laten verrichten door het UKG, maar klaagster heeft hiervan afgezien vanwege de hiermee gepaarde stress bij de kat. Wel is besloten filmopnames van het gedrag van de kat thuis te maken en deze aan het UKG voor te leggen. In de contacten met het UKG zijn volgens beklaagde verschillende mogelijke oorzaken voor de neurologische verschijnselen bij de kat besproken, variërend van een hypoxie, een allergische reactie op de medicatie tot een aangeboren hersenafwijking en een leveraandoening. De hypoxieverdenking werd daarbij het minst waarschijnlijk geacht, omdat gedurende de operatie volgens de monitoring geen sprake is geweest van zuurstoftekort. Het UKG heeft geadviseerd aanvullend onderzoek te laten doen naar andere mogelijke oorzaken. Ter zitting heeft klaagster verklaard dat zij hiertoe (nog) niet is overgegaan.

3.9. Bij klaagster is twijfel gerezen of beklaagde wel de juiste narcosemiddelen heeft gebruikt. Ook stelt klaagster dat beklaagde de kat na de sterilisatie niet mee naar huis had mogen laten gaan.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2 Het college stelt voorop dat in een klachtprocedure als de onderhavige alleen over een diergeneeskundige behandeling of het nalaten daarvan kan worden geklaagd. Voor zover klaagster haar ongenoegen heeft geuit over de in rekening gebrachte kosten en het feit dat beklaagde geen medeleven zou hebben getoond heeft naar vaste jurisprudentie van het college te gelden dat klachten over de communicatie c.q. bejegening alsmede klachten over de kosten van een diergeneeskundige behandeling buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Bijzondere omstandigheden om van deze hoofdregel af te wijken zijn niet gebleken. De hierop gerichte klachtonderdelen zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

5.3. Klaagster verwijt beklaagde dat zij de kat na de operatie mee naar huis heeft laten gaan en niet heeft opgenomen in de praktijk. Beklaagde heeft aangevoerd dat in goed overleg met klaagster is besloten de kat mee naar huis te laten gaan, waarvan haar praktijkassistente getuige is geweest. Beklaagde heeft er voorts op gewezen dat de kat merkbaar rustiger werd toen klaagster de praktijk na de operatie met de kat bezocht en gesteld dat klaagster dat moment ook zou hebben beaamd. Het college is van oordeel dat niet voldoende vast is komen staan dat de kat die avond tegen de uitdrukkelijke wil van klaagster mee naar huis zou zijn gegaan. Hiernaast kan het college beklaagde volgen in de veterinaire afwegingen die aan het besluit om de kat mee naar huis te geven ten grondslag hebben gelegen, daarin bestaande dat er in beginsel geen noodzaak was voor opname, omdat de kat behoudens de neurologische verschijnselen stabiel was en dat het dier voor het beoogde herstel van de neurologische verschijnselen gebaat kon zijn met verblijf in een vertrouwde huiselijke omgeving. Gebleken is voorts dat door middel van een nazorgformulier en het maken van een belafspraak voor de volgende ochtend is voorzien in de verdere nazorg. Naar het oordeel van het college is de handelwijze van beklaagde op dit punt veterinair niet verwijtbaar geweest en zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

5.4. Het verwijt van klaagster dat beklaagde bij de anesthesie van de kat Ketamine zou hebben gebruikt is door beklaagde gemotiveerd betwist en niet vast komen staan. Ook de patiëntenkaart wijst niet in die richting, zodat dit klachtonderdeel als onbewezen wordt verworpen. Geheel ten overvloede overweegt het college dat klaagster geen toereikend bewijs in het geding heeft gebracht voor haar stelling dat het gebruik van Ketamine als narcosemiddel bij haar kat onverantwoord en veterinair onjuist zou zijn.

5.5. Klaagster heeft hiernaast vraagtekens geplaatst bij de veterinaire aanvaardbaarheid van het gebruik van Methadon bij de anesthesie van haar kat. Het college is echter met beklaagde van oordeel dat het gebruik van Methadon bij de anesthesie in het onderhavige geval niet als veterinair onjuist kan worden aangemerkt in de veterinaire praktijk niet ongebruikelijk is. Ook dit klachtonderdeel dient derhalve te worden afgewezen.

5.6. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht, voor zover deze op het diergeneeskundig handelen van beklaagde betrekking heeft, ongegrond;

stelt vast dat de overige klachtonderdelen niet in behandeling kunnen worden genomen en verklaart klaagster daarin niet ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen , voorzitter en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen