ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0387 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/65

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0387
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 17-02-2012
Zaaknummer(s): 2010/65
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Ongegrond
  • Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Beklaagde, tweedelijns dierenarts, krijgt hond doorverwezen voor bloedtranfusie in verband met verdenking van Auto Immune Hemolytische Anemie. Niet verwijtbaar is dat beklaagde ook zelf nog heeft onderzocht of diagnose van verwijzend dierenarts juist was. Ook de noodzaak van andere onderzoeken is voldoende onderbouwd. Ongegrond.

X,  klaagster

tegen

Y te A,  beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 oktober 2011. Van partijen was alleen klaagster aanwezig, vergezeld door haar echtgenoot.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij bij de hond van klaagster onnodige onderzoeken heeft verricht, zonder voorafgaande voorlichting of afstemming met klaagster. In haar klacht heeft klaagster naast het ontbreken van voorafgaand overleg tevens naar voren gebracht dat haar hond door het uitvoeren van de onderzoeken onnodig heeft geleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster met de naam XXXX (teef), geboren 1 januari 2002.

3.2. Op 31 maart 2010 heeft klaagster met haar hond haar eigen dierenarts bezocht. Blijkens de patiëntenkaart heeft deze dierenarts de verdenking van Auto Immune Hemolytische Anemie (hierna: AIHA) vastgesteld en medicatie voorgeschreven (Prednison, Doxycycline). Tevens is bloedonderzoek verricht.

3.3. Omdat de hond onvoldoende opknapte van de medicatie heeft klaagster op 1 april 2010 haar eigen dierenarts wederom geconsulteerd. De hond werd daarbij aan een infuus gelegd, maar omdat haar toestand onvoldoende verbeterde is klaagster doorverwezen naar beklaagde, specialist op het gebied van bloedtransfusies, en is een afspraak gemaakt voor de volgende dag.

3.4. Klaagster stelt dat zij op 2 april 2010, op weg naar beklaagde, de afspraak heeft geannuleerd omdat de conditie van de hond te zeer verslechterde en dat zij vervolgens een afspraak met haar eigen dierenarts heeft gemaakt om de hond te euthanaseren. Klaagster stelt dat zij ook die afspraak uiteindelijk echter heeft geannuleerd omdat de hond onverwacht weer opknapte.

3.5. Op 9 mei 2010 is de hond aangeboden aan de dienstdoende dierenarts met dezelfde klachten als een maand eerder. Ook dit keer werd klaagster naar beklaagde doorverwezen voor een bloedtransfusie.

3.6. Op 10 mei 2010 is de hond aan beklaagde aangeboden en heeft hij bloedonderzoek en echografisch onderzoek uitgevoerd, waarna hij de diagnose AIHA heeft vastgesteld. Beklaagde heeft vervolgens voorgesteld de hond een aantal bloedtransfusies te geven, waarvan hij de kosten heeft ingeschat op € 1.500,= à € 2.000,=. De kans van slagen van de behandeling en een goed resultaat werd door beklaagde ingeschat op 50%. Klaagster heeft vervolgens na telefonisch overleg met haar echtgenoot besloten de hond niet te laten behandelen. Op verzoek van klaagster heeft beklaagde de hond daarna geëuthanaseerd.

3.7. Op 16 juni 2010 heeft klaagster een schriftelijke klacht ingediend bij beklaagde over de door hem uitgevoerde behandeling. Samengevat kwamen haar bezwaren erop neer dat beklaagde zonder voorafgaand overleg én onnodig een bloed -en echografisch onderzoek heeft uitgevoerd ten behoeve van de diagnosestelling. Klaagster heeft daartoe aangevoerd dat die diagnose al door haar eigen dierenarts was gesteld en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat beklaagde alleen een bloedtransfusie zou uitvoeren. Klaagster verwijt beklaagde voorts dat hij heeft nagelaten haar vooraf te informeren over de kosten van het onderzoek, waarmee hij in strijd zou hebben gehandeld met de code voor dierenartsen van de KNMvD. Klaagster heeft voorts geklaagd over de afwezigheid van een klachtenregeling op de praktijk van beklaagde alsmede over de hoogte van het tarief voor de uitgevoerde euthanasiebehandeling.

3.8. Bij brief van 25 juni 2010 zijn de geuite bezwaren door de praktijkmanager van de hand gewezen. Kort gezegd is uiteengezet dat de verrichte onderzoeken deel uitmaken van het (standaard)protocol voor bloedtransfusies en voorts dat klaagster bij het hele onderzoek aanwezig en betrokken is geweest.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in deze klachtprocedure alleen kan worden geklaagd over het diergeneeskundig handelen van een dierenarts en dat klachten over de hoogte van de in rekening gebrachte kosten, volgens vaste jurisprudentie, buiten de reikwijdte vallen van het veterinair tuchtrecht, zoals neergelegd in de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990. Voor zover de klacht hierop betrekking heeft wordt deze derhalve niet in behandeling genomen.

5.3. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat haar klacht geen betrekking heeft op de wijze waarop door beklaagde uitvoering is gegeven aan het diagnostisch onderzoek. Wat klaagster betwist is de noodzaak om dit onderzoek uit te voeren, aangezien de diagnose al door haar eigen dierenarts was gesteld. Het college is evenwel van oordeel dat beklaagde op volstrekt redelijke gronden heeft aangevoerd dat hij in zijn hoedanigheid van specialist een eigen verantwoordelijkheid heeft en dat het, ook als er door de verwijzend eerstelijns dierenarts reeds een diagnose is gesteld, gebruikelijk is om zich er middels eigen onderzoek van te overtuigen wat de diagnose is alvorens tot een gespecialiseerde behandeling over te gaan, zoals in dit geval de bloedtransfusie. Overigens wordt op de patiëntenkaart van de eigen dierenarts nog slechts melding gemaakt van een verdenking op AIHA. Beklaagde heeft ook voor het overige de noodzaak c.q. gebodenheid van de onderzoeken voldoende aannemelijk gemaakt. Naast de verschillende bloedtesten, was echografisch onderzoek nodig om uit te sluiten dat de klachten veroorzaakt werden door een bloedende tumor. Resumerend is het college van oordeel dat deze aanpak van beklaagde veterinair niet onjuist was en niet als onnodig kan worden aangemerkt. De klacht slaagt op dit punt dan ook niet.

5.4. Klaagster verwijt beklaagde onvoldoende voorlichting te hebben gegeven voordat hij met de onderzoeken aanving. Beklaagde heeft dit betwist en gesteld dat hij klaagster gedurende de onderzoeken, zodra dit redelijkerwijs mogelijk was, heeft geïnformeerd over het de onderzoeken, de behandeling en de kosten daarvan.

5.5. Het college stelt vast dat de verklaringen van partijen uiteenlopen over het moment dat door beklaagde in voorlichtende zin is gesproken over de noodzaak van verder onderzoek en behandeling. De feiten zijn op dit punt niet met zekerheid komen vast te staan. Wel is naar het oordeel van het college voldoende komen te staan dat de conditie van de hond bij binnenkomst in de kliniek zorgwekkend was en dat het geboden was de hond spoedig passende veterinaire zorg te bieden. Het college overweegt voorts dat voor zover de voorlichting door beklaagde al niet optimaal zou zijn geweest en misschien beter had gekund, niet is gebleken dat dit de diergeneeskundige behandeling van de hond in nadelige zin heeft beïnvloed. Overigens heeft het college geen aanwijzingen die de conclusie rechtvaardigen dat de onderzoeken voor de hond onnodig belastend of pijnlijk zijn geweest. De klacht is ook op deze punten ongegrond.

5.6. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond, voor zover deze betrekking heeft op het diergeneeskundig handelen van beklaagde,

stelt vast dat het klachtonderdeel, dat betrekking heeft op de kosten van het onderzoek, niet in behandeling kan worden genomen en verklaart klaagster daarin niet ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen , voorzitter en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen