ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0386 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/54

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0386
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 17-02-2012
Zaaknummer(s): 2010/54
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Beklaagde laat na bij aangereden kat röntgenonderzoek te doen, teneinde intern letsel uit te sluiten. Voorts veel onduidelijkheid over onderzoek en verdere behandeling, hetgeen echter grotendeels voortvloeit uit de uiterst gebrekkige verslaglegging. Gegrond met berisping.

X,  klaagster

tegen

Y te A,  beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 oktober 2011. Klaagster was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Z. Beklaagde, niet in persoon aanwezig, werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. W.

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op de door beklaagde verleende zorg met betrekking tot de kat van klaagster, die na een aanrijding aan beklaagde was aangeboden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster met de naam XXXXXXX, geboren 16 juli 2009.

3.2. Klaagster heeft op 7 maart 2010 in de vroege namiddag de praktijk van beklaagde, de dienstdoende dierenarts die zondag, bezocht met haar kat die kort daarvoor aangereden was.

3.3. De lezingen van partijen lopen uiteen waar het gaat om het door beklaagde uitgevoerde lichamelijk onderzoek en de vervolgens ingestelde behandeling. Volgens klaagster heeft beklaagde bij de kat een breuk in een poot vastgesteld en verder slechts aan de buik gevoeld en daaruit de conclusie getrokken dat het dier geen inwendig letsel had. Ten aanzien van de gebroken poot heeft beklaagde volgens klaagster geadviseerd om de poot te laten amputeren dan wel er voor te kiezen de poot te laten bungelen. Een chirurgische ingreep, waar de voorkeur van klaagster naar uitging, zou beklaagde hebben ontraden en een dergelijke ingreep zou ook niet door beklaagde zelf, maar alleen elders kunnen worden uitgevoerd. Klaagster stelt dat beklaagde vervolgens nog heeft vastgesteld dat de kat in shock was en daarvoor een injectie in de voorpoot heeft toegediend. Hierna is de kat opgenomen en onder een warmtelamp gelegd. Klaagster heeft die middag en avond nog gebeld met beklaagde, waarbij haar werd meegedeeld dat het goed ging met de kat.

3.4. Uit de lezing van beklaagde volgt dat zij het dier uitgebreid lichamelijk heeft onderzocht, waarbij onder meer longauscultatie/percussie heeft plaatsgevonden om een hernia diafragmatica uit te sluiten alsmede een buikpunctie om te bezien of er sprake was van interne bloedingen. Voorts heeft de kat volgens beklaagde een anti-shock behandeling gehad met Cortisone en een infuus en pijnstilling gekregen, waarna het dier in een opnamekooi onder een warmtelamp is gelegd. Beklaagde heeft gesteld de kat vervolgens tot middernacht elk uur en daarna om de twee à drie uur te hebben gecontroleerd.

3.5. De volgende ochtend, omstreeks 9.30 uur heeft beklaagde klaagster telefonisch ervan in kennis gesteld dat de toestand van de kat was verslechterd. Kort nadat klaagster bij de praktijk aankwam is de kat overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat geen sectie is verricht, waardoor de precieze doodsoorzaak van de kat niet is vast komen te staan. Hierdoor ontbreekt toereikend bewijs om met voldoende zekerheid een oorzakelijk verband aan te kunnen nemen tussen het veterinair handelen van beklaagde en het overlijden van de kat.

5.3. Klaagster heeft ten aanzien van het onderzoek bij de kat gesteld dat beklaagde enkel aan de buik heeft gevoeld om inwendige bloedingen uit te sluiten. Van punctie, longauscultatie of percussie is volgens klaagster geen sprake geweest, althans niet in haar bijzijn. Beklaagde heeft daar tegen ingebracht dat zij wel degelijk een uitgebreid onderzoek bij de kat heeft uitgevoerd, waarbij naast de longauscultatie/percussie tevens een buikpunctie is gedaan ter controle op bloedingen. Beklaagde heeft, ter adstructie van haar stelling, een kopie met aantekeningen van patiëntgegevens van die dag overgelegd, waarop aan onderzoekshandelingen staan vermeld: “APT, percussie, hernia diafragmatica –, punctie –“.

5.4. Door het college kan gelet op de tegenstrijdige verklaringen de feitelijke gang van zaken niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Wel staat vast dat geen röntgenologisch onderzoek heeft plaatsgevonden om inwendig letsel, in de thorax of elders in het lichaam, uit te sluiten. Het college is van oordeel dat zulks, gelet op het feit dat de kat was aangereden, wel in de rede had gelegen, dan wel dat beklaagde klaagster had verwezen naar een andere dierenarts voor het laten uitvoeren van een dergelijk onderzoek. Van een daartoe strekkend voorstel is niet gebleken. Een dergelijk onderzoek was naar het oordeel van het college in de gegeven situatie geïndiceerd om met voldoende zekerheid mogelijk inwendig letsel te kunnen uitsluiten, dat met enkel een buikpunctie niet kon worden waargenomen. Vastgesteld dient dan ook te worden dat beklaagde op dit punt veterinair tekort is geschoten.

5.5. Klaagster heeft ten aanzien van het onderzoek aan de poot gesteld dat beklaagde, zonder voorafgaand röntgenologisch onderzoek, en bovendien met grote stelligheid, heeft geadviseerd om tot amputatie van de poot over te gaan, ook nadat klaagster de voorkeur had uitgesproken voor een chirurgische ingreep om de poot te behouden. Beklaagde heeft dit weersproken en er op gewezen dat zij voor botbreuken sowieso altijd doorverwijst naar een andere kliniek. Voorts heeft beklaagde gesteld dat de beslissing hierover ook nog later kon worden genomen en dat de behandeling van de bij de kat vastgestelde shock op dat moment prioriteit had. Het verslag met patiëntgegevens, waarin enkel melding wordt gemaakt van een femur fractuur, biedt hierover evenwel geen uitsluitsel zodat ook op dit punt de feiten niet met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld.

5.6. Ten aanzien van de door beklaagde na het onderzoek ingestelde behandeling overweegt het college dat niet in geschil is dat na het onderzoek is vastgesteld dat de kat in shock verkeerde. Het verslag met patiëntgegevens vermeldt evenwel enkel als diagnose een femur fractuur, zodat vastgesteld moet worden dat ook op dit punt sprake is van een te summiere verslaglegging. In haar verweerschrift heeft beklaagde gesteld dat zij de kat een anti-shock behandeling heeft gegeven, bestaande uit een injectie met Cortisone, een infuus en pijnstilling en dat de kat is opgenomen in een kooi onder een warmtelamp. Beklaagde stelt dat zij vervolgens de kat ieder uur heeft geobserveerd en na middernacht om de twee à drie uur. Klaagster heeft betwist dat een infuus is aangelegd en tevens heeft zij verklaard dat, in elk geval in haar aanwezigheid, dat wil zeggen totdat de kat in de opnamekooi werd geplaatst, geen sprake is geweest van het toedienen van een pijnstillende injectie. In haar beleving is door beklaagde slechts één injectie toegediend in een van de voorpoten en niet drie injecties, zoals in het verslag met de patiëntgegevens staat vermeld.

5.7. Het college overweegt dat niet alleen met betrekking tot het uitgevoerde onderzoek en de diagnose bij de kat veel onduidelijkheden bestaan. Ook met betrekking tot de behandeling van de kat, diezelfde en de daaropvolgende dag, is de reconstructie van de feiten erg moeilijk gebleken. Zo is bij het college twijfel ontstaan over de toediening van een infuus, omdat de kat geen geschoren pootje had. Evenmin bevat het verslag met patiëntgegevens informatie over soort en hoeveelheid van gebruikte infuusvloeistof. Eveneens is onduidelijk gebleven welke injecties zijn toegediend en in welke dosering, nog daargelaten dat de in het verslag met patiëntgegevens vermelde combinatie van Dexadreson (een corticosteroïd) en Tolfedine (een NSAID) niet de voorkeur verdient. Voorts ontbreekt een verslag van de die avond en nacht door beklaagde verrichte controles, bevindingen en behandelingen, zodat onder meer ongewis is welke behandeling beklaagde heeft ingesteld toen de toestand van de kat later die nacht verslechterde. Ter zitting heeft de gemachtigde van beklaagde hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen.

5.8. In het veterinaire tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat wanneer verklaringen van partijen elkaar tegenspreken en het niet mogelijk is om op grond van andere feiten en omstandigheden vast te stellen welk van beide verklaringen voor juist dient te worden gehouden een klacht ongegrond wordt verklaard. In de onderhavige situatie is het college echter van oordeel dat de onduidelijkheid over de diergeneeskundige behandeling van de kat grotendeels voortvloeit uit de zeer gebrekkige wijze waarop beklaagde haar patiëntenadministratie heeft bijgehouden. Nog daargelaten of de bij klaagster gerezen twijfel over de authenticiteit van het kort voor de zitting ingebrachte verslag met patiëntgegevens gegrond is, is het college van oordeel dat beklaagde in haar verslaglegging in ieder geval zodanig te kort is geschoten, dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.9. Ten aanzien van de klacht over de bejegening door beklaagde overweegt het college dat dit type klacht volgens vaste jurisprudentie buiten de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 valt. Dit is slechts anders als de zorg voor het dier daaronder zou hebben geleden, maar dat is, anders dan door klaagster is bepleit, in het onderhavige geval niet met voldoende zekerheid komen vast te staan.

5.10. De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Als op te leggen maatregel acht het college een berisping passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor onder rov. 5.4 en 5.8 omschreven;

geeft beklaagde daarvoor een berisping, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub b van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. O. van der Heide , plaatsvervangend voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen