ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0385 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/53

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0385
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 16-02-2012
Zaaknummer(s): 2010/53
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde zou hebben geweigerd een in levensnood verkerende kat medische zorg te verlenen. Onvoldoende onderbouwd en ongegrond.

X,  klaagster

tegen

Y   te  A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 oktober 2011. Van partijen is alleen beklaagde verschenen, vergezeld door haar echtgenoot en haar werkgever, mw. Z.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten diergeneeskundige zorg te hebben geweigerd aan de in levensnood verkerende kat van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Europese Korthaar, geboren 16 juni 2002, met de naam XXXXXX.

3.2. Op 12 mei 2010 omstreeks 19.30 uur heeft klaagster het spreekuur van beklaagde bezocht in verband met plotselinge benauwdheidklachten bij de kat. Beklaagde heeft een anamnese afgenomen en de kat onderzocht. Daarbij werd vastgesteld dat de kat met open bek ademde en een stridor had. Tevens werd gerochel in de longen vastgesteld. De slijmvliezen waren roze van kleur.

3.3. Over het vervolgens door beklaagde verstrekte behandeladvies lopen de lezingen van partijen uiteen. Volgens klaagster heeft beklaagde haar medegedeeld dat zij op dat moment niets kon doen omdat de praktijk ging sluiten en deze de volgende dag ook gesloten was. Het advies van beklaagde zou zijn geweest om met de kat naar de spoedkliniek te gaan. Volgens klaagster heeft zij, verbaasd over dit advies, de praktijk verlaten en is zij vervolgens naar de spoedkliniek gegaan. Bij aankomst in de kliniek is de kat nog gereanimeerd maar uiteindelijk is het dier overleden als gevolg van hartfalen.

3.4. Beklaagde heeft daarentegen gesteld dat zij na het algemeen onderzoek bij de kat heeft aangegeven dat nader onderzoek nodig was en zij het voorstel heeft gedaan om de kat tijdelijk in een zuurstofkooi te plaatsen en om röntgenfoto’s van de thorax te maken. Voorts heeft zij gesteld te hebben aangegeven dat de kat hoogstwaarschijnlijk ook na deze behandelingen alsnog die avond opgenomen moest worden in de spoedkliniek, aangezien de praktijk van beklaagde geen opvangfaciliteiten heeft voor de avonden, weekenden en feestdagen.

3.4. Beklaagde heeft verklaard dat klaagster erg boos is geworden nadat haar duidelijk werd dat zij met de kat die avond nog naar de spoedkliniek moest gaan. Verschillende pogingen van beklaagde en haar assistentes om klaagster ervan te overtuigen dat zij de kat eerst wilden behandelen hebben volgens beklaagde niet kunnen voorkomen dat klaagster de praktijk overstuur heeft verlaten voordat de kat kon worden behandeld. Beklaagde heeft gesteld dat zij klaagster daarbij ten einde raad direct heeft verwezen naar de spoedkliniek, overigens zonder dat zij een verwijsbrief aan klaagster heeft kunnen meegeven. Wel heeft beklaagde de spoedkliniek nog telefonisch van de komst van de kat in kennis gesteld.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat de kat van klaagster die avond ernstig benauwd was en in nood verkeerde. Direct diergeneeskundig handelen door beklaagde was derhalve geïndiceerd. Niet in geschil is, althans onvoldoende weersproken is, dat beklaagde de kat tijdens het spreekuur op de behandeltafel heeft gezet, een algemeen onderzoek heeft verricht en dat vervolgens gesproken is over nader onderzoek en behandeling. De verklaringen van partijen lopen echter uiteen waar het gaat om de vraag of beklaagde heeft geweigerd de ernstig zieke kat vervolgens zelf te behandelen.

5.3. Ter zitting heeft beklaagde de gang van zaken die avond nader toegelicht. Het college is op basis hiervan van oordeel dat onvoldoende vast is komen staan dat bij haar de bereidheid zou hebben ontbroken om de kat te behandelen en dat zij geweigerd zou hebben zorg te verlenen. Het college acht aannemelijk dat zij klaagster na het onderzoek heeft voorgesteld de kat tijdelijk in een zuurstofkooi te plaatsen alsmede een foto van de thorax te maken teneinde een diagnose voor de benauwdheidklachten te kunnen stellen. Eveneens acht het college aannemelijk dat beklaagde klaagster erop heeft gewezen dat na deze behandeling de kat elders in een spoedkliniek moest worden opgenomen. Ter zitting heeft beklaagde uitgelegd dat de praktijk beschikt over een zuurstofkooi waarin de kat gedurende het nader onderzoek en in afwachting van verder vervoer had kunnen worden opgenomen. Eveneens bestond volgens beklaagde de mogelijkheid om, indien dit nodig was gebleken, de kat middels een zuurstoftransport te laten vervoeren naar de spoedkliniek. Naar het college begrijpt is beklaagde er ondanks diverse pogingen niet meer in geslaagd om klaagster, die boos was en overmand door emoties, hierover te informeren voordat zij de praktijk verliet. Ten slotte heeft het college geen reden om te twijfelen aan de stelling dat beklaagde de spoedkliniek, kort na het vertrek van klaagster, heeft geïnformeerd over de komst van de kat.

5.4. De stelling van klaagster dat beklaagde geweigerd zou hebben haar kat de noodzakelijke zorg te verlenen acht het college, gelet op het vorenstaande, onvoldoende onderbouwd en niet komen vast te staan. De klacht zal derhalve ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. O. van der Heide , plaatsvervangend voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen