ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0384 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/39

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0384
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 10-02-2012
Zaaknummer(s): 2010/39
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde zou hebben geweigerd een in levensnood verkerende kat medische zorg te verlenen. Onvoldoende onderbouwd en ongegrond.

X,  klaagster

tegen

te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 oktober 2011. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld door haar dochter. Beklaagde was eveneens aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt nalatig handelen verweten met betrekking tot de zieke hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Golden Retriever reu, geboren 5 december 1997, met de naam XXXX.

3.2. Op 5 februari 2010 in de middag heeft klaagster met haar hond, die kampte met hartproblemen, haar eigen dierenarts bezocht die na onderzoek vervolgens vochtafdrijvende medicatie heeft voorgeschreven. Diezelfde avond is de conditie van de hond verslechterd en heeft klaagster, rond middernacht, met haar dochter en vriendin het spreekuur van beklaagde bezocht, de dienstdoende spoedarts. Uit de verklaring van klaagster blijkt dat de hond toen al niet meer kon lopen en dunne, bloederige ontlasting had.

3.3. Nadat de hond in de spreekkamer is gewogen, heeft beklaagde klaagster met de hond naar een andere behandelruimte gebracht, alwaar het dier op aangeven van beklaagde op een deken op de grond is gelegd.

3.4. Over het tijdsverloop van de behandeling lopen de lezingen uiteen. Volgens klaagster is beklaagde eerst 10 minuten tot een kwartier na binnenkomst met zijn onderzoek begonnen, omdat hij eerst bezig was met het plaatsen van een nieuwe gloeilamp in de behandelruimte en de nodige administratieve handelingen heeft verricht. Voorts zou beklaagde op vragen van klaagster kortaf en empathieloos hebben gereageerd. Beklaagde heeft bestreden dat hij heeft gedraald en gesteld dat hij zich evenmin heeft herkend in de communicatieklachten.

3.5. Vast staat dat beklaagde, na de hond onderzocht te hebben, een pijnstiller (Temgesic) aan de hond heeft toegediend. Enige tijd later heeft hij bloedonderzoek bij de hond gedaan alsmede een buikpunctie genomen in verband met de vaststelling van ascites. Omstreeks 01.30 uur was de gesteldheid ernstig verslechterd en is de hond ter plaatse overleden. Aan klaagster is op haar verzoek een afschrift van de bloeduitslag meegegeven. Tevens heeft beklaagde de gegevens van de behandeling die nacht aan de dierenarts van klaagster toegezonden.

3.6. Ter zitting heeft klaagster nog toegelicht dat haar klacht niet zozeer gericht is op de diergeneeskundige behandeling als zodanig, maar op het trage ingrijpen na binnenkomst in de praktijk alsmede op de bejegening door beklaagde, die zij als onheus heeft ervaren.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort geschoten is in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Voor zover de klacht betrekking heeft op de communicatie of de bejegening door beklaagde heeft naar vaste jurisprudentie van dit college te gelden dat deze gedragingen in beginsel buiten de reikwijdte vallen van deze tuchtrechtprocedure. Dit klachtonderdeel kan derhalve niet in behandeling worden genomen.

5.3. Beoordeeld dient te worden of beklaagde in de door hem verleende diergeneeskunde zorg aan de hond in de bewuste nacht van 5 op 6 februari 2010 tekort is geschoten. Die beoordeling beperkt zich tot de vraag of beklaagde snel genoeg heeft gehandeld met het onderzoeken van de hond en het vervolgens toedienen van de pijnstillende injectie. Het college overweegt daaromtrent als volgt.

5.4. Vast staat dat beklaagde de hond bij aankomst in de praktijk in de spreekkamer heeft ontvangen en het dier vervolgens heeft gewogen, waarna hij de hond samen met klaagster en haar dochter naar een opvangruimte elders in de praktijk heeft gebracht. Vervolgens is hij weggegaan om na enige tijd terug te keren waarna hij de pijnstillende injectie heeft toegediend en de verdere onderzoeken heeft uitgevoerd. Tussen partijen is in geding hoeveel tijd verstreken is vanaf binnenkomst tot aan het toedienen van die injectie. Klaagster meent dat dit 10 à 15 minuten heeft geduurd terwijl beklaagde erop heeft gewezen dat blijkens zijn registratiesysteem de injectie om 00.20 uur moet zijn toegediend, dat wil zeggen kort na aankomst op de praktijk en na het wegen van de hond. Het college ziet onvoldoende aanleiding om aan de verklaring van klaagster meer gewicht toe te kennen dan aan die van beklaagde. Het verhandelde ter zitting heeft hieromtrent ook geen duidelijkheid verschaft. Bij deze stand van zaken is niet komen vast te staan dat beklaagde te traag en in die zin nalatig heeft gehandeld. Ten overvloede merkt het college op dat de door beklaagde uitgevoerde onderzoeken en behandelingen als zodanig in veterinair opzicht niet onjuist kunnen worden geacht.

5.5. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de klacht ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. O. van der Heide , plaatsvervangend voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                      mr. G.J. van Muijen