ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0383 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/2 en 2010/3

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2011:YF0383
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 09-02-2012
Zaaknummer(s):
  • 2010/2
  • en 2010/3
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
  • Gegrond met waarschuwing
  • Ongegrond
Inhoudsindicatie: Twee beklaagden. Beklaagde sub 1 wordt onjuiste diagnose en behandeling verweten met betrekking tot kart met dikke buik. Niet gebleken is dat voldoende onderzoek is verricht om de inzet van Furosemide te rechtvaardigen. Gegrond met waarschuwing. Klacht tegen beklaagde sub 2, die zou hebben geweigerd de kat in nood zorg te verlenen, wordt door het college ongegrond verklaard.

X,  klaagster

tegen

Y1,  beklaagde sub 1

Y2,  beklaagde sub 2

Hierna tezamen te noemen: beklaagden

(praktijkhoudende te A)

1. DE PROCEDURE

Klager heeft tegen beide beklaagden afzonderlijk een klacht geformuleerd. Beklaagden hebben verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben en gelet op de onderlinge verwevenheid heeft het college besloten tot een gevoegde behandeling. De mondelinge behandeling heeft op 13 oktober 2011 plaatsgevonden. Geen van partijen is verschenen.

2. DE KLACHT

De klachten komen er samengevat op neer dat beklaagden nalatig hebben gehandeld met betrekking tot de kat van klaagster. In het hierna volgende zal nog uiteen worden gezet wat klaagster iedere beklaagde hiernaast afzonderlijk verwijt.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Europese korthaar met de naam XXXXX, geboren 18 juni 2006.

3.2. Op 10 juli 2009 heeft klaagster de praktijk van beklaagden bezocht omdat ze zich zorgen maakte over de dikke buik van de poes. De poes is door beklaagde sub 1 onderzocht. De lezingen over het verrichte onderzoek en het daaropvolgende behandeladvies lopen uiteen. Volgens klaagster heeft beklaagde sub 1 de buik alleen beluisterd en bevoeld en heeft hij vervolgens verklaard dat de buik tumoren bevatte die vocht vasthielden, waarna hij plaspillen (een 10-daagse kuur) voorschreef en zou hebben medegedeeld dat indien de klachten niet zouden verminderen euthanasie van de poes geïndiceerd was. Beklaagde heeft daarentegen gesteld dat hij de poes klinisch heeft onderzocht en heeft hij vervolgens gesproken over de mogelijke oorzaken van de dikke buik, waarna hij een 10 daagse kuur met plaspillen heeft voorgeschreven met het advies om bij onvoldoende verbetering een echografie van de buik te laten maken. De patiëntenkaart vermeldt: “krijgt dikke buik. DDX vocht of dracht. Nu 10 dgn furosemide” (10 tabletten van 40 mg).” Bij onvoldoende resultaat echo buik maken. “

3.3. Op 20 juli 2009 heeft klaagster wegens een onverminderd dikke buik bij de poes de praktijk van beklaagden wederom bezocht, alwaar uit een echo van de buik bleek dat de poes circa zes weken drachtig was. De dienstdoende collega van beklaagden heeft klaagster vervolgens geadviseerd te stoppen met de anticonceptiepil bij de poes

3.4. Toen op zondag 2 augustus 2009 de partus bij de poes zich aankondigde, heeft klaagster omstreeks 19:00 uur telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagden, waar beklaagde sub 2 die avond dienst had. Partijen verschillen van mening over hetgeen tijdens dat telefonisch contact is besproken. Volgens beklaagde heeft hij klaagster gevraagd met de poes naar de praktijk te komen. Klaagster stelt dat beklaagde heeft gezegd dat een bezoek aan de praktijk op dat moment niet nodig was en dat klaagster het verdere verloop moest afwachten.

3.5. Omstreeks 19.30 uur heeft klaagster wederom contact opgenomen met de praktijk van beklaagden aangezien de poes in kennelijke barensnood verkeerde en is een afspraak gemaakt voor een consult om 20.15 uur. Aan het verzoek van klaagster om eerder langs te kunnen komen kon niet worden tegemoet gekomen. Klaagster is vervolgens naar de praktijk gegaan en is om 19.50 uur door beklaagde sub 2 aldaar ontvangen. Vervolgens heeft beklaagde sub 2 de poes onderzocht en behandeld, waarbij één kitten is geboren. Beklaagde heeft daarop aangeboden de poes op te nemen voor verdere begeleiding van de partus, maar klaagster heeft hiervan afgezien omdat zij vreesde dat de poes vanwege de drukte in de praktijk niet de noodzakelijke zorg zou krijgen en zij heeft de poes weer mee naar huis genomen. Uit de verklaring van klaagster blijkt dat de poes die avond meerdere kittens ter wereld heeft gebracht.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagden te kort geschoten zijn in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster.

5.2. Voor zover klaagster beklaagden een verwijt maakt over de in rekening gebrachte kosten geldt naar vaste jurisprudentie dat dit verwijt buiten de reikwijdte valt van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 en niet in behandeling kan worden genomen. Het college acht het hierop gerichte klachtonderdeel derhalve niet ontvankelijk.

5.3. In het hiernavolgende zal het college de resterende klachten per beklaagde afzonderlijk bespreken.

a. Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknummer 2010/2)

5.4. Beklaagde sub 1 wordt een onjuiste diagnose en behandeling verweten met betrekking tot de dikke buik bij de kat. Het college overweegt daaromtrent als volgt.

5.5. Uit de patiëntenkaart is gebleken dat beklaagde sub 1 een 10 daagse kuur met Furosemide heeft voorgeschreven in verband met de dikke buik van de kat. Uit de gegevens blijkt niet welke onderzoeken aan het voorschrijven van deze medicatie ten grondslag hebben gelegen. Uit het klaagschrift volgt dat beklaagde de buik van de kat alleen heeft beluisterd en betast. In zijn verweerschrift wordt door beklaagde sub 1 melding gemaakt van een uitgevoerd klinisch onderzoek, zonder nadere toelichting.

5.6. Het college is op basis hiervan van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat er voldoende onderzoek door beklaagde is verricht om de behandeling met Furosemide te kunnen rechtvaardigen. Het had naar het oordeel van het college in de rede gelegen daarvoor nader onderzoek te doen, in de vorm van röntgenologisch of echografisch onderzoek of een buikpunctie, teneinde de oorzaak van de dikke buik vast te stellen. Niet gebleken is dat beklaagde hiertoe is overgegaan. Het college is ermee bekend dat Furosemide vaak wordt voorgeschreven bij vormen van hartfalen, maar noch de patiëntenkaart, noch het verweerschrift vermeldt enig onderzoek in die richting. Het college gaat er aldus vanuit dat het voorschrijven van genoemde medicatie veterinair gezien voorbarig en zonder voldoende voorafgaand onderzoek heeft plaatsgevonden.

5.7. Een en ander geldt temeer nu beklaagde sub 1 blijkens de patiëntenkaart ook rekening hield met mogelijke drachtigheid. Het in verband daarmee voorschrijven van Furosemide acht het college, nog daargelaten of het middel schadelijk kan zijn voor de ongeboren vrucht, veterinair onjuist. Het college merkt ten aanzien van de diagnose ‘mogelijke dracht’ nog op dat beklaagde sub 1 tijdens het consult op 10 juli 2009 geen aandacht heeft geschonken aan het feit dat de kat de anticonceptiepil kreeg. Nu drachtigheid kennelijk in zijn differentiaaldiagnose stond, had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen dat beklaagde sub 1 klaagster had geadviseerd met de toediening van de anticonceptiepil te stoppen.

5.8. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de klacht jegens beklaagde sub 1 gegrond. Het college acht het opleggen van een waarschuwing passend en geboden.

b. Ten aanzien van beklaagde sub 2 (zaaknummer 2010/3)

5.9. Beklaagde sub 2 wordt verweten dat hij geneeskundige zorg heeft geweigerd aan de kat in nood.

5.10. Uit de stukken is gebleken dat klaagster op zondag 2 augustus 2009 omstreeks 19.00 uur telefonisch contact met de praktijk van beklaagden heeft gehad. Over hetgeen in dat gesprek precies is besproken lopen de verklaringen van partijen uiteen. Of de kat toen reeds in kennelijke barensnood verkeerde en of klaagster in verband daarmee heeft verzocht de kat met spoed te behandelen is onduidelijk gebleven. Vast staat dat klaagster omstreeks 19.30 uur wederom telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk en er toen een afspraak is gemaakt voor een consult om 20.15 uur. Naar het oordeel van het college heeft klaagster onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat de tijdspanne tussen het maken van de afspraak en het consult onaanvaardbaar lang is geweest.

5.11. Niet in geschil is voorts dat de kat van klaagster om 19.50 uur is onderzocht en behandeld, waarbij één kitten geboren is en beklaagde sub 2 vervolgens heeft aangeboden de kat voor verdere begeleiding van de partus op te nemen. De keuze van klaagster om daarvan af te zien omdat dat zij eraan twijfelde of de kat die avond wel de noodzakelijke zorg zou krijgen moet voor eigen rekening blijven, nu van enige grondslag voor haar twijfel uit de beschikbare stukken niet is kunnen blijken. Het college acht de klacht tegen beklaagde sub 2 ongegrond.

5.12. Voor zover de klacht betrekking heeft op de bejegening van klaagster door beklaagde sub 2 heeft naar vaste jurisprudentie van dit college te gelden dat dit verwijt buiten de reikwijdte valt van deze tuchtrechtprocedure zoals die is neergelegd in de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990. Dit klachtonderdeel kan derhalve niet in behandeling worden genomen.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht tegen beklaagde sub 1 gegrond, in voege als hiervoor onder rov. 5.6 en 5.7 omschreven;

geeft beklaagde sub 1 hiervoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

verklaart de klacht, voor zover deze op het diergeneeskundig handelen van beklaagde sub 2 betrekking heeft, ongegrond;

stelt vast dat de overige klachtonderdelen niet in behandeling kunnen worden genomen en verklaart klaagster daarin niet ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. O. van der Heide , plaatsvervangend voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers , secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                  mr. G.J. van Muijen